“Minder kinderarmoede met gelijk budget? Het kan”

Het risico op kinderarmoede in Vlaanderen kan – ook zonder extra geld – tot 35 % verminderd worden via de kinderbijslag, becijferden armoedespecialisten van de KU Leuven.

“Armoede bestrijden is een kwestie van politieke wil”, zegt de Leuvense professor Wim Van Lancker. Hij beschouwt de regionalisering van de kinderbijslag in 2019 al langer als een gemiste kans om de kinderarmoede terug te dringen. In een nieuwe becijfering toont hij dat een andere aanpak ook met hetzelfde budget tot meer resultaten kan leiden.

In het Groeipakket, zoals de Vlaamse regering de kinderbijslag in 2019 doopte, wordt een hoog basisbedrag toegekend aan elk kind, ongeacht de nood of het inkomen van het gezin. Daaraan wordt een stelsel van relatief beperkte sociale toeslagen gekoppeld voor gezinnen die het moeilijk hebben. Een gezin met één of twee kinderen verliest zijn sociale toeslag als het gezinsinkomen meer dan 30.986 euro bedraagt. Voor een gezin met drie of meer kinderen ligt die inkomensgrens op 61.200 euro.

Intussen geniet 30,80 % van de kinderen zo’n toeslag. Maar het samenspel van de hoge basisbedragen en kleinere sociale toeslagen heeft er niet toe geleid dat het huidige systeem een beter wapen is tegen kinderarmoede dan het oude federale systeem. Doordat de sociale toeslagen afhangen van harde inkomensgrenzen, ontstaan inkomensvallen. Daardoor kan een kleine stijging van het gezinsinkomen, omdat iemand bijvoorbeeld werk vindt, tenietgedaan worden door het wegvallen van de toeslagen.

Anders inzetten

“Door het bestaande budget anders in te zetten, kunnen we de kinderarmoede fors terugdringen”, zegt Van Lancker. Hij becijferde samen met zijn collega Julie Vinck dat een verlaging van het basisbedrag met 30 % en een verhoging van de sociale toeslagen met 350 % leidt tot een daling van de Vlaamse kinderarmoede met 35 %. In dat model schuiven de Leuvense onderzoekers met budgetten zonder aan de architectuur van het Groeipakket te raken. Nadeel is dat het probleem van de inkomensvallen nog groter wordt, want het zwaartepunt verschuift naar de sociale toeslagen. Het zal politiek ook moeilijk te verkopen zijn, want 69 % van de gerechtigde kinderen zou erop achteruitgaan tegenover vandaag.

Van Lancker bekeek ook een mogelijk alternatief: het Canadese model. Dat komt aan heel wat van die bezwaren tegemoet. In dat model verdwijnt het onderscheid tussen basisbedrag en sociale toeslagen, en wordt de kinderbijslag helemaal afhankelijk van het inkomen, de leeftijd van de kinderen en de gezinsgrootte. Jongere kinderen hebben recht op meer kindergeld dan oudere kinderen. Zodra het inkomen van een gezin de grens van 30.986 euro of 61.200 euro overschrijdt, zakt het kindergeld geleidelijk, afhankelijk van de gezinsgrootte. In het Canadese model bedraagt de kinderbijslag maximaal 458 euro per maand – fors meer dan in het Groeipakket – maar wordt dat bedrag afgebouwd naar nul euro voor de hoogste inkomens. Acht procent van de kinderen ontvangt geen kinderbijslag.

Meer winnaars dan verliezers

Ook met dat systeem kan het risico op kinderarmoede met 35 % zakken. Bovendien wordt door de geleidelijkheid in het Canadese model het probleem van de inkomensvallen ondervangen en heeft het evenveel winnaars als verliezers, vergeleken met vandaag. Zelfs tot in deciel vier zijn er meer winnaars dan verliezers, wat het politiek makkelijker te verkopen maakt. “Ik ben ervan overtuigd dat je ook de publieke opinie meekrijgt in zo’n verhaal”, zegt Van Lancker. Hij is voorstander van het progressieve Canadese systeem, met wat kleine aanpassingen voor Vlaanderen. “Om het draagvlak voor het Groeipakket bij de bevolking te behouden zou ik wel alle kinderen – ook die opgroeien in een welgesteld gezin – een minimumbedrag toekennen. Het Canadese model biedt inspiratie, maar je kan daarmee spelen.”

VANSCHOUBROEK, C. “Minder kinderarmoede met gelijk budget? Het kan”. De Standaard, 28 mei 2024, 11.
E-mail Print kopieer
Copyright © 2024 Pelckmans maakt een deel uit van Pelckmans uitgevers
mens en samenleving logo