Een ander bbp voor de klimaatgeneratie

De klassieke manieren om economische groei te meten, voldoen niet meer. Econoom Jonas Van der Slycken laat in zijn proefschrift zien hoe ook planetaire draagkracht en menselijk welzijn becijferd kunnen worden.

Tussen 1995 en 2018 nam de Belgische economie met 30,00 % in omvang toe. Dat is het groeicijfer van het bruto binnenlandsproduct (bbp) per hoofd van de bevolking. Maar volgens een maatstaf die ook rekening houdt met de kosten van die groei voor de rest van de wereld en voor toekomstige generaties, gingen we er maar 18,00 % op vooruit. En als rekening gehouden wordt met hoe mensen de effecten van de economische groei ervaren, bedroeg de vooruitgang maar 15,00 %.

De berekeningen zijn uitgevoerd door de econoom Jonas Van der Slycken. Hij verwerkte ze in zijn proefschrift, waarmee hij eerder deze maand doctoreerde aan de Universiteit Gent. Het wetenschappelijke werk draagt bij aan het debat over hoe je groei en welvaart definieert. Dat het bbp daarvoor niet ideaal is, daarover bestaat weinig discussie. Dat cijfer houdt geen rekening met ongewenste effecten als luchtvervuiling, files, stress en obesitas, laat staan met de impact op het klimaat.

Hoe het dan wel moet, daarover breken economen zich al jaren het hoofd. Al dat denkwerk heeft geleid tot concepten zoals de Index of Sustainable Economic Welfare (ISEW) en de Genuine Progress Indicator (GPI). Maar de toepassing ervan in de praktijk is nog beperkt. In ons land bijvoorbeeld meet het Planbureau een reeks alternatieve indicatoren, maar daaraan worden in het 343 bladzijden tellende jaarverslag van de Nationale Bank minder dan zeven pagina’s besteed. ‘Het is wel een stap in de goede richting’, oordeelt Van der Slycken. ‘Maar er is meer nodig. Alternatieve welvaartsmaatstaven mogen niet als een aanhangsel worden gezien, ze kunnen ons helpen om op een andere manier naar de economie te kijken.’

Vrijwilligerswerk

Van der Slycken heeft voor zijn berekeningen twee methoden gebruikt. De eerste meet ‘de welvaart die mensen hier en nu ervaren’, en koppelt inkomen aan subjectieve gevoelens rond consumptie. De andere houdt ook rekening met de toekomstige gevolgen en de wereldwijde effecten die de Belgische economische activiteiten veroorzaken. ‘De laptop waarop ik mijn proefschrift heb geschreven, is gemaakt in China. De consumptie vindt dus plaats in België, maar China draagt de gevolgen van de emissies’, legt Van der Slycken uit.

In de alternatieve manieren van welvaartsmeting wordt ook de waarde van huishoudelijke arbeid en vrijwilligerswerk meegenomen. Die activiteiten dragen immers bij aan de welvaart, maar niet aan het bbp. Tegelijk is het ook mogelijk om een correctiefactor in te bouwen voor de dalende meeropbrengst van consumptie. Daarmee wordt het gevoel gekwantificeerd dat ‘meer’ niet altijd ‘beter’ is. ‘Er bestaat zoiets als een sufficiëntiedrempel, waarbij meer consumptie niet noodzakelijk nog een meerwaarde betekent’. De ongelijkheid die er het mogelijk het gevolg van is, kan zelfs nadelig zijn voor de welvaart van de hele samenleving.

De berekeningsmethoden zijn meer dan theoretische concepten, vindt Van der Slycken. ‘Ze zijn zeker bruikbaar in de praktijk. De berekeningen kunnen helpen om op een andere manier naar de economie te kijken. Nu wordt groei nog uitsluitend in bbp-termen gedefinieerd. Niet alleen door politici, maar ook in de media en het publieke debat. Het idee van welvaart zonder groei verdient een breder maatschappelijk debat. Wij reiken daarvoor hulpmiddelen aan.’

Om de alternatieve meetmethodes echt ingang te doen vinden, zouden ze internationaal op dezelfde manier moeten worden toegepast, erkent Van der Slycken. Zelf heeft hij berekeningen uitgevoerd voor vijftien EU-landen (zie inzet). Sommige landen trekken al gezamenlijk aan de kar. Zo hebben Schotland, Nieuw-Zeeland, IJsland, Wales en Finland zich verenigd in de ‘wellbeing economy governments partnership’. ‘Zij willen dingen echt anders doen’, zegt Van der Slycken.

Al blijven ook deze landen aanlopen tegen de vaststelling dat de middelen om het welzijn te verbeteren vaak voort­komen uit klassieke economische groei. Zonder bbp-groei dreigen bijvoorbeeld de pensioenen in gevaar te komen. ‘Dat klopt’, zegt Van der Slycken. ‘Maar wat we nodig hebben, is een systeemverandering, waarbij je niet langer alleen in kwantitatieve termen denkt, maar ook in kwalitatieve termen. Meer welvaart hoeft niet altijd gepaard te gaan met meer materiële consumptie.’

Brede welvaart groeit maar half zo snel

In de vijftien EU-kernlanden groeide de welvaart, gemeten volgens alternatieve maatstaven, maar half zo snel als volgens het klassieke bbp. Sinds 1995 nam de economische output met 30,80 % toe, maar de twee ­alternatieve meetmethoden die Jonas Van der Slycken heeft toegepast, komen uit op een groei van respectievelijk 17,00 en 13,00 %. Volgens die alternatieve meetmethoden, die ook rekening houden met menselijk welzijn en planetaire draagkracht, is de Europese economie nog steeds niet hersteld van de financiële crisis.

Opmerkelijk is dat de situatie tijdens de crisis zelf, tussen 2007 en 2009, omgekeerd was. Toen zakte de economie volgens klassieke maatstaven sneller in dan volgens alternatieve welvaarts­indicatoren. In deze periode daalde het beschikbare inkomen weliswaar, maar dat werd deels gecompenseerd door maatschappelijke winst die het gevolg was van afgenomen ongelijkheid. Ook compenseerde de lagere ecologische schade van de economische activiteiten een deel van het inkomensverlies.

De drie meet­methoden tonen ook opmerkelijke verschillen per land. Volgens één alternatieve meetmethode zijn twee Europese landen er nu slechter aan toe dan in 1995. Dat zijn Griekenland, waar de gevolgen van de financiële crisis diepe sporen nalieten, en Luxemburg. In dat land wordt de daling veroorzaakt doordat het op planetair gebied ver boven zijn stand leeft: de ecologische schade stelt de economische groei in de schaduw. In Finland steeg het bredere welzijn dan weer sneller dan de klassieke economische maatstaven suggereren. Dat komt doordat de financiële crisis zware gevolgen had voor de economie, maar het welbevinden van de ­Finnen minder sterk aantastte. In het jaar 2009 daalde het bbp met 8,60 %, maar steeg een van de twee alternatieve maatstaven met 7,30 % door dalende ecologische kosten.

MOOIJMAN, R. Een ander bbp voor de klimaatgeneratie. De Standaard, 29 maart 2021, 20.
E-mail Print kopieer
Copyright © 2024 Pelckmans maakt een deel uit van Pelckmans uitgevers
mens en samenleving logo