Meer dan 2 miljoen Belgen lopen risico op armoede of sociale uitsluiting

2.144.000 landgenoten of 18,70 % van de Belgische bevolking loopt risico op armoede of sociale uitsluiting (AROPE). Dat blijkt uit de armoedecijfers voor 2022 die Statbel, het Belgische statistiekbureau, vandaag publiceert op basis van de enquête naar de inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC).

13,20 % van de Belgen woont in een huishouden waarvan het totale beschikbare inkomen lager ligt dan de armoededrempel, die 1.366 euro per maand bedraagt voor een alleenstaande. Zij worden beschouwd als een risicogroep voor monetaire armoede (AROP). Daarnaast leefde 11,50 % van de bevolking in een huishouden met een lage werkintensiteit (LWI). 5,80 % van de Belgen werd in 2022 geconfronteerd met ernstige materiële en sociale deprivatie (SMSD).

Mensen die te maken krijgen met minstens één van de drie bovenstaande situaties, worden beschouwd als risicogroep voor armoede of sociale uitsluiting (AROPE) volgens de Europese armoede-indicator in het kader van de Europa 2030-strategie. Voor 2022 ging het om 18,7% van de bevolking, wat neerkomt op 2.144.000 landgenoten.

Stijging armoededrempel

De armoededrempel van 2022 is tegenover 2021 met 73 euro per maand gestegen voor alleenstaanden, en met 153 euro voor een gezin met twee volwassenen en twee kinderen. Voor een alleenstaande bedraagt de armoededrempel 1.366 euro, voor een gezin met twee volwassenen en twee kinderen is dat 2.868 euro per maand. Voor het berekenen van die drempel worden de inkomens van het voorafgaande jaar gebruikt. De drempel van 2021 werd dus berekend op basis van de inkomens uit 2020 waarin een belangrijk deel van de werkende bevolking een inkomensverlies heeft gekend wegens COVID-19. De stijging van de armoededrempel die we doorgaans van jaar naar jaar zien was in 2021 afwezig; de drempel is toen eerder gelijk gebleven. De sterke stijging van de armoededrempel in 2022 illustreert een herstel in dit inkomensverlies.

Regionale verschillen in armoederisico’s

Achter de nationale cijfers schuilen grote regionale verschillen. Voor elk van de kernindicatoren is de situatie het meest precair in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het minst in het Vlaams Gewest. Het Waals Gewest situeert zich tussenin, maar heeft wel hogere armoedeniveaus dan het nationale niveau. Ook provinciaal vallen duidelijke verschillen op te tekenen. De Vlaamse provincies verschillen niet heel sterk van elkaar in monetaire armoede, met uitzondering van Antwerpen waarvoor een hoger niveau wordt opgetekend. In Wallonië zijn de verschillen sterker uitgesproken: Henegouwen heeft het hoogste monetaire armoedecijfer, Waals-Brabant de laagste.

Diploma belangrijke beschermende factor

De cijfers tonen eveneens het belang van een diploma hoger onderwijs. Voor elk van de centrale armoede indicatoren zijn hooggeschoolden beduidend minder kwetsbaar:

  • 6,70 % van de hooggeschoolden loopt een monetair armoederisico (AROP), tegenover 26,20 % van de laaggeschoolden.
  • 1,80 % van de hooggeschoolden is ernstig materieel en sociaal gedepriveerd (SMSD), tegenover 12,10 % van de laaggeschoolden.
  • 4,40 % van de hooggeschoolden woont in een huishouden met lage werkintensiteit (LWI), tegenover 31,90 % van de laaggeschoolden.
  • 8,70 % van de hooggeschoolden loopt een risico op armoede of sociale uitsluiting (AROPE), tegenover 36,80 % van de laaggeschoolden.

Meer dan 2 miljoen Belgen lopen risico op armoede of sociale uitsluiting. statbel.fgov.be, 16 februari 2023. Geraadpleegd op 16 februari 2023 via statbel.fgov.be

 

E-mail Print kopieer
Copyright © 2024 Pelckmans maakt een deel uit van Pelckmans uitgevers
mens en samenleving logo