Voor u uitgelegd: ons unieke indexsysteem

Op 1 januari zullen 1,3 miljoen werknemers meer dan 11 % extra loon krijgen door de jaarlijkse indexering. Dat geldt voor een groot deel van de bedienden. Maar hoe werkt ons haast unieke indexsysteem eigenlijk? En wie profiteert ervan en wie niet?

Meer loonstijging in twee jaar tijd dan de twaalf jaar voordien

In België geldt al decennialang het systeem van de automatische loonindexering. Dit wil zeggen dat onze lonen vastgeklikt worden aan de consumptieprijsindex en zo de levensduurte min of meer volgen. Als een korf van producten duurder wordt, stijgen onze lonen ook. Dat klinkt eenvoudig, maar achter die theorie gaat een ingewikkelde praktijk schuil. Elke sector behoort tot een paritair comité, een soort van sectorvereniging. Begin vorig jaar waren er 100 verschillende paritaire comités en 64 paritaire subcomités. Die hebben elk een aparte regeling afgesproken voor de indexatie na overleg tussen werkgevers en werknemers.

Verder is er nog een grote groep die niet in een paritair comité is ondergebracht, zoals de ambtenaren. Voor hen wordt bij wet vastgelegd dat ze de zogenaamde spilindex volgen. Dat betekent dat telkens de indexkorf met minstens 2 % stijgt er ook een verhoging is van hun lonen. Historisch gezien betekende dit dat de lonen daar gemiddeld één keer per jaar stegen. Maar door de uitzonderlijk hoge inflatie in 2020 en 2021 is dat in amper twee jaar tijd liefst acht keer gebeurd, een gemiddelde van vier keer per jaar. Ter vergelijking: van 1990 tot 2020 was er in dertig jaar tijd amper 27 keer een overschrijding van de spilindex, gemiddeld minder dan één keer per jaar. Of anders gezegd: ons loon werd de afgelopen twee jaar vaker aangepast dan de twaalf jaar voordien.

Van maandelijkse tot jaarlijkse aanpassingen

Het ritme van de loonsverhogingen verschilt van sector tot sector. Voor 60 % van de werknemers wordt de spilindex gevolgd, voor 30 % wordt het loon jaarlijks geïndexeerd en voor een kleine minderheid van 8 % zijn er allerlei tussenvormen. Dat gaat van een maandelijkse (elektriciteits- en gasbedrijven) en een tweemaandelijkse (banken) over een driemaandelijkse (stoffering en houtbewerking) en een viermaandelijkse (notarisbedienden) tot een halfjaarlijkse (schoonmaakondernemingen) aanpassing. Voor een kleine 2 % van de werknemers is er helemaal geen indexering voorzien, zoals bijvoorbeeld voor de professionele sportbeoefenaars.

Hoe langer het duurt voordat de indexaanpassing wordt doorgevoerd, hoe meer dat in het nadeel is van de betrokken werknemers. Zo hebben bedienden met een jaarlijkse indexering al sinds begin 2022 te maken met een daling van hun koopkracht: de prijzen zijn gestegen, maar hun loon zal pas in januari 2023 worden aangepast. Bovendien zullen zij ook slechts 11,13 % krijgen boven op hun loon van januari 2022, terwijl dat bij hun collega’s-ambtenaren op jaarbasis uitkomt op 11,66 %. Zij kregen immers telkens 2 % op het voordien geïndexeerde loon. Bij een brutoloon van 3.000 euro per maand komt dat neer op een nettowinst van 100 euro per jaar voor de ambtenaren en andere werknemers met de spilindex.

België is (bijna) een unicum in de wereld

Slechts in een handvol landen wordt er nog een automatische indexering toegepast, waaronder in Luxemburg en Malta. In de jaren 70 was het systeem wel nog populair. Bart Van Craeynest, hoofdeconoom van Voka, vindt dat we ons moeten afvragen of het nog wel van deze tijd is. “Als bijna de hele wereld het anders doet, dan kan je je toch vragen stellen. Kijk naar landen rondom ons, zoals Nederland en Duitsland, waar vrije onderhandelingen bestaan. Niet enkel tussen de sectoren, maar ook tussen ondernemingen binnen bepaalde sectoren kunnen bedrijven die het beter doen dan meer geven. Variatie en flexibiliteit is economisch veel zinvoller.”

Mathias Somers van de progressieve denktank Minerva stipt aan dat deze onderhandelingen in andere landen niet noodzakelijk zoveel vrijer zijn. “In Duitsland bijvoorbeeld bepaalt de metaalbond heel veel. Als er een akkoord is binnen die machtige sector, dan zullen de andere al snel volgen. Zo geef je bepaalde sectoren enorm veel zeggenschap en is er de facto ook een zekere gelijkschakeling.”

Pluspunten: sociale vrede en behoud van de koopkracht

Een van de belangrijkste voordelen van de indexering is dat de koopkracht van de werknemers op peil wordt gehouden. En dat zorgt dan weer voor meer sociale vrede. “Enerzijds voorkom je zo dat werknemers stress krijgen over de hoogte van hun loon als de prijzen plots stijgen”, zegt Somers. “En je vermijdt zo heel wat miserie tussen werkgevers en werknemers, die anders over straat zouden rollen over elke loonsverhoging. Iedereen weet nu waar hij aan toe is. In het buitenland moet men altijd opnieuw beginnen en dat kan zeer lang aanslepen in bepaalde sectoren.”

Van Craeynest nuanceert die zogenaamde sociale vrede. “Het blijft een moeilijk debat. Getuige daarvan: met onze stakingsdagen zitten we nog altijd bij de top vijf in Europa. We hebben ondanks de index nu toch ook nationale actiedagen gehad van de vakbonden voor meer koopkracht. Als ik dat vertel in Nederland, dan begrijpen ze dat niet.”

Minpunten: loonkostenhandicap en rigide arbeidsmarkt

Een belangrijk minpunt is dat op die manier de factuur van het koopkrachtverlies nogal snel bij de bedrijven wordt gelegd. “In normale omstandigheden, waarin de levensduurte met een tweetal procent per jaar stijgt, is zo’n index geen probleem”, zegt Van Craeynest. “Maar in deze uitzonderlijke omstandigheden wordt een loonstijging veel sneller doorgevoerd dan in de landen rondom ons. Na verloop van tijd herstelt dat evenwicht zich, omdat men ook in die landen meer zal gaan verdienen. Maar dat gaat geleidelijk aan, na onderhandelingen. Het zorgt ervoor dat in ons land de lonen enkele jaren te hoog liggen en voor economische schade zorgen voor bedrijven die internationaal in concurrentie moeten.”

Die economische schade moet volgens professor Ive Marx (Universiteit Antwerpen) met een serieuze korrel zout genomen worden. “Studie na studie heeft aangetoond dat de brutowinstmarges van bedrijven fors zijn gestegen in België, forser dan in het buitenland. Meer nog, ze lagen nooit hoger. VBO-voorzitter Pieter Timmermans meldt dan telkens dat dat snel zal veranderen, maar daar merken we tot nu toe niet zoveel van. Ook zien we dat het aantal faillissementen helemaal niet fors gestegen is na de coronacrisis, waar we ook voor gewaarschuwd werden door de werkgevers.” Van Craeynest brengt hier een kanttekening aan. “Het klopt dat bedrijven misschien niet meteen failliet gaan. Maar wat vaak onder de radar blijft, is dat grote ondernemingen bepaalde delen van hun activiteiten zullen verplaatsen. En dat komt de concurrentiepositie van de Belgische economie niet ten goede.”

Marx ziet een ander groot nadeel: hij linkt de index nog aan de lage werkzaamheidsgraad in ons land. “We lijken niet te beseffen wat voor een anomalie dit rigide systeem is geworden, waarbij we zowel een boven- als een ondergrens hebben voor onze lonen. De politiek heeft zo een te zware hand in de loonzetting. En dat zorgt voor weinig mobiliteit op de arbeidsmarkt. We zitten als het ware in een gouden kooi, waar we moeilijk uit geraken.”

De toekomst: onwrikbaar kaartenhuisje

Veel economen en internationale organisaties zijn het erover eens dat er best iets zou veranderen aan het Belgisch systeem van automatische loonindexering. Er zijn veel mogelijkheden, gaande van een indexering in centen in plaats van procenten, een plafond waarboven er niet meer geïndexeerd wordt tot een volledige afschaffing en het vrijlaten van de loonzetting. Maar waar iedereen het over eens is, is dat er in België de volgende jaren niks zal veranderen. “Het debat zit geblokkeerd langs alle kanten”, zegt Van Craeynest. “De loonnorm en de automatische indexering hangen aan elkaar vast. Het hele systeem moet hertekend worden, maar politiek wordt dit moeilijk. Ik denk dan ook niet dat men zal ingrijpen. Of misschien pas als er een groot bedrijf vertrekt uit ons land en als de economische schade al geleden is. Het zal zeker niet komen van deze regering en ook niet van de volgende.”

Marx vergelijkt het met een kaartenhuisje, dat heel makkelijk kan instorten bij een kleine wijziging maar dat op dit moment wel enorm stevig staat. “Nochtans zou er niks op tegen zijn om te kiezen voor een herkalibrering. Kijk naar landen als Nederland, Duitsland en de Scandinavische landen, dat zijn toch ook goed functionerende landen met een hoge mate van gelijkheid en sociale bescherming. We zullen niet in de Far West terechtkomen als we het indexsysteem laten varen. We hebben een nieuw sociaal pact nodig.”

Marx wil de huidige situatie wel niet dramatiseren. “We zijn kampioen in incrementalistische aanpassingen, het gaat hier met muizenstapjes vooruit. De situatie is nu niet van die aard dat we voor een crisis staan. We zijn nog altijd een welvarende en sterke economie. Soms zien buitenstaanders de situatie ook te zwart in. We zijn een heel raar land, waar er een groot verschil is tussen het beleid op papier en de praktijk op de werkvloer. Kijk naar onze wetgeving rond nachtwerk. Dat is in principe verboden, maar er zijn talrijke uitzonderingen. Dat geldt evenzeer voor de index. Het is zeker niet perfect, maar we mogen er ook geen drama van maken.”

Zo wordt ons nettoloon berekend

  • Als u uw loonbrief al eens bekeken heeft, dan zult u merken dat de berekening niet altijd even transparant is. U heeft het misschien al opgegeven om die te ontcijferen. We doen een poging om het u stap voor stap uit te leggen.
  • Eerst en vooral wordt er vertrokken van het brutoloon. Daar moet een sociale bijdrage op betaald worden, die doorgaans 13,07 % bedraagt, al zijn er bepaalde kortingen voor lage lonen. Daarna moeten er nog belastingen betaald worden op het resterende bedrag met tarieven van 25 tot 50 %, al zijn er allerlei kortingen op federaal en Vlaams niveau om het leed te verzachten. En er zijn nog andere factoren die een rol spelen, zoals de gezinssituatie – hoe meer kinderen, hoe minder belastingen u betaalt -, de beroepskosten – die worden afgetrokken van het brutoloon – en andere mogelijke aftrekken – het pensioensparen of de woonbonus. Om te voorkomen dat u alles in één keer moet betalen, houdt uw werkgever maandelijks een bedrag af van uw loon dat als een voorschot beschouwd wordt op de belastingen, de zogenaamde bedrijfsvoorheffing. Nadat u uw belastingbrief heeft ingevuld, wordt dan bekeken of er te veel of te weinig geld is afgehouden. Heeft u tijdens het jaar te veel afgedragen, dan krijgt u een bepaald bedrag terug van de belastingen. Heeft u te weinig afgedragen, dan moet u bijbetalen.
  • Tot slot nog dit, bovenop uw brutoloon, zal uw werkgever ook nog een sociale bijdrage van 25 % moeten betalen. Wij hebben voor een brutoloon van 2.000 en 5.000 euro de proef op de som genomen en we doen uit de doeken hoeveel u netto zult overhouden voor en na de indexering, hoeveel belastingen u zult moeten betalen en hoeveel sociale bijdragen. Op onze website hebben we een calculator ontwikkeld, waar u die oefening kunt maken voor uw eigen loon. Probeer het uit en ontdek hoeveel u extra zult krijgen in januari. Het eindresultaat kan wel enigszins verschillen met de realiteit, afhankelijk van uw specifieke gezinssituatie.

 

THIJSKENS, D. Voor u uitgelegd: ons unieke indexsysteem. De morgen – Beter Leven, 9 december 2022, 4.
E-mail Print kopieer
Copyright © 2024 Pelckmans maakt een deel uit van Pelckmans uitgevers
mens en samenleving logo