Venezuela, een land dat al jaren is weggezakt in een diepe, uitzichtloze economische crisis, schrapt zes nullen van zijn nationale munt. Dat betekent dat een grote fles water, die gisteren nog 7,4 miljoen bolivar kostte, vanaf 1 oktober 7,4 bolivar kost.
De Venezolaanse Centrale Bank (BCV) maakte de ingreep gisteren bekend. De economie van het ooit rijke olieland – Venezuela heeft de grootste oliereserves in de wereld, meer dan Saudi-Arabië – stortte de afgelopen jaren steeds verder in door structureel financieel wanbeleid enerzijds en een daling van de internationale olieprijs en stevige Amerikaanse sancties anderzijds.
Daardoor zit het land in zijn zesde recessiejaar op rij en kent het sinds 2016 een gierende hyperinflatie. Hoewel de regering het minimummaandsalaris in mei nog verdrievoudigde, kan je daar nu zelfs geen kilo vlees meer van kopen. Daardoor leven miljoenen mensen in armoede en kampt het land met structurele tekorten aan vrijwel alles, van voedsel en medicijnen tot zelfs benzine.
Het is niet de eerste keer dat Venezuela nullen schrapt in een poging die hyperinflatie te verbloemen. De nationale munt, de bolivar, verloor in 2008 drie nullen onder wijlen president Hugo Chávez; zijn opvolger Nicolás Maduro schrapte in 2018 vijf nullen. Beide ingrepen haalden niets uit. In datzelfde 2018 brak de bolivar zijn eigen wereldrecord inflatie en werd de munt meer dan een miljoen procent minder waard.
De Venezolaanse Centrale Bank (BCV) sprak gisteren vooral over een poging om de munt gebruiksvriendelijker te maken. Want hoewel het schrappen van nullen vooral symptoombestrijding is – de onderliggende economische problemen los je er niet mee op – kan het inwoners helpen.
Wie in 2018 een kip wilde kopen in Caracas, moest op een bepaald moment 15 kilo aan bankbiljetten op de toonbank leggen. Het schrappen van nullen betekende het schrappen van gewicht. Tegelijk maakt het niet zoveel uit, want de waardevaste Amerikaanse dollar is er het belangrijkste betaalmiddel.
