Onze (over)grootouders. Dát was een verloren generatie

Met een paar tweetjes – “reminders” zoals hij ze zelf noemde – duwde Bart Van Craeynest, hoofdeconoom bij Voka, de regeringsonderhandelaars begin deze week nog eens met de neus op de feiten. We beleven de zwaarste economische terugval ooit in vredestijd. Wij kijken eens even over de schouder, om te zien hoe de voorgangers van deze generatie politici ons land in het verleden uit zulk zwaar weer loodsten. Pijnloos ging dat niet. Integendeel.

De economische crisis snijdt diep. De Nationale Bank voorspelt in haar meest recente economische projecties een krimp van de Belgische economische activiteit met 9,00 % in 2020. De OESO heeft twee krimpscenario’s, één van 8,90 % en één van 11,90 % ingeval van een nieuwe golf in de herfst. De Europese Commissie gaat uit van een daling van het Belgische bbp (de totale geldwaarde van alle in België geproduceerde goederen en diensten) met 7,20 %. Een grafiek van de Leuvense professor publieke financiën André Decoster maakt het nog duidelijker dan de tweet van Van Craeynest: alleen in oorlogstijd klapte de Belgische economie forser in elkaar.

Het ergst in de Eerste Wereldoorlog. Op het moment dat België in dat conflict wordt meegesleurd, is het een economische grootmacht. België is de vijfde grootste economie van de wereld en de vierde grootste uitvoerder. Wallonië is zelfs de derde rijkste regio op de aardbol. De totale beurswaarde van onze bedrijven bedraagt een kwart van die van de VS. Qua koopkracht moeten we enkel de Amerikanen en de Britten laten voorgaan.

Vier jaar later schiet van dit alles niks meer over. Een deel van het land is in puin geschoten. De industrie ligt plat. Eerst hebben de Duitsers machines en installaties die ze konden gebruiken ontmanteld en naar de Heimat gebracht. Vanaf 1917 is de bezetter overgeschakeld op het systematisch vernietigen van onze economie. Daar komt nog bij dat België voor de eerste wereldoorlog al een erg open economie was: vier jaar lang is het bezette land afgesneden van zijn traditionele afzetmarkten. De VS, Frankrijk, Engeland en het neutraal gebleven Nederland hebben onze plaats intussen ingepikt.

Duitsers zullen wel betalen

Ons land telt begin 1919 één miljoen werklozen op een bevolking van 7,4 miljoen zielen. Twee miljoen Belgen zijn aangewezen op steun van het Nationaal Hulp- en Voedingscomité. Geld is er niet meer in kas. Door een kaduuk belastingstelsel nauwelijks die naam waardig, hadden we in 1914 al een staatsschuld van 60,00 % van het bbp. De hele oorlogsinspanning is gefinancierd met van de Fransen, Britten en Amerikanen geleend geld. De overheidsschuld stijgt zo van 4,7 miljard frank tot 21,9 miljard. Om de wederopbouw van het verwoeste land te betalen, schrijft het bevrijde België snel de ene na de andere lening uit. In 1920 loopt het begrotingstekort op tot 20,00 %, de totale schuld stijgt in één jaar tot 29,3 miljard frank. “De Duitsers zullen straks wel betalen”, luidt het. Dat valt lelijk tegen.

Maar intussen zwengelt dat gul spenderen wel op spectaculaire wijze de groei aan: +18,50 % (bbp per hoofd van de bevolking) in 1919 en +16,90 % in 1920. Nooit groeide de Belgische economie sterker dan in die twee jaren. Het effect is echter van zeer korte duur. In 1921 valt de groei terug tot een bescheiden 2,00 %. De complete ontsporing van de publieke financiën en de galopperende inflatie drukken de pret.

Plots is daar inflatie

Inflatie is een fenomeen dat de Belg voordien nooit gekend heeft. De kleine honderd jaar voordien was de waarde van de munt gekoppeld aan de goudstandaard. Prijzen hervonden na een crisisopstoot hun oude niveau. Maar dit keer is er gigantisch veel te veel geld in omloop. Tijdens de oorlog heeft de in Brussel achtergebleven Belgische administratie de door de Duitsers geëiste bezettingskosten betaald met bijgedrukt geld.

De Duitsers zelf verplichten iedereen marken aan te nemen tegen een voor hen belachelijk voordelige koers. Resultaat is dat de bezetters massaal goederen opkopen en er hier veel marken circuleren. Aan het eind van de oorlog is er zes keer zoveel papiergeld in omloop als voordien. De regering beslist dan ook nog eens de 4 miljard Duitse marken die in België in omloop zijn, in te ruilen tegen de koers van 1914. De mark is intussen de helft minder waard. Snelle rekenaars maken daarvan gebruik om in Duitsland goedkope marken op te kopen en die hier in te ruilen tegen het dúbbele van hun waarde. Zo smokkelen ze nog eens 2 à 2,5 miljard het land in. Resultat des courses? Een herstel van de goudkoers van de Belgische frank is uitgesloten.

De opeenvolgende regeringen proberen de muntcrisis te bezweren. Zonder succes. Het vertrouwen in de frank verdwijnt volledig. Staatsleningen vinden geen afnemers meer. In 1926 – de Belgische overheidsschuld bereikt dan de recordhoogte van 140,00 % van het bbp – devalueert de regering de waarde van de munt met een ongeziene 85,00 %. Die drastische muntontwaarding herstelt het vertrouwen in Belgisch schatkistpapier en doet de export tijdelijk heropleven. Goed nieuws voor de industriëlen en de haute finance. Maar voor de arbeiders en de middenstand is ze een zeer bittere pil om te slikken.

Congolees uranium

De nog levendige herinneringen aan deze desastreuze jaren na de Eerste Wereldoorlog maken dat de regering-Pierlot tijdens haar ballingschap in Londen de economische relance na de bevrijding van 1944 beter voorbereidt. De situatie is ook een beetje anders. De groei is weliswaar opnieuw in elkaar geklapt (-11,40 % alleen al in 1940) maar het productieapparaat is dit keer redelijk ongeschonden uit de oorlog gekomen. De publieke financiën staan er een ietsiepietsie beter voor dan in 1918. België is het enige land dat niet in het krijt staat bij de VS, dankzij de verkoop van Congolees uranium.

De grote vrees is opnieuw hyperinflatie. Er is drie keer zoveel geld in omloop als in 1940. Sommige prijzen zijn vertien- tot vertwintigvoudigd. Het is minister van Financiën Camille Gutt – een technicus die voor zichzelf geen grootse politieke ambities meer koestert – die een plan uittekent. Hij devalueert eerst de frank en voert een gedurfde ‘operatie’ uit om de geldmassa te beperken.

Het Belgische mirakel

In het kielzog van de bevrijders worden 120 ton vers gedrukte bankbiljetten naar ons land gevaren. Alle oude biljetten behalve die van 50 frank verliezen hun waarde. Ze kunnen ingeruild worden tegen nieuwe, kleinere coupures. Maar slechts tot 2.000 frank per persoon. De rest wordt op tijdelijk geblokkeerde rekeningen gezet. De tegoeden op bankrekeningen worden zo goed als bevroren. In een tweede fase kan er 3.000 frank afgehaald worden. De rest (105 miljard frank) wordt verdeeld. 42 miljard zal de jaren nadien beetje bij beetje vrijgemaakt worden. 63 miljard wordt omgezet in een langlopende lening aan de staat.

De beurs gaat ook een half jaar dicht, zodat de verkoop van aandelen geen bijkomende inflatie kan creëren. Effecten, goud en deviezen moeten aangegeven worden. De monetaire massa wordt zo herleid tot een derde. Het vooroorlogse niveau. Met onder meer bijzondere oorlogsbelastingen probeert Gutt nadien de staat beslag te laten leggen op oorlogswinsten. Dat lukt maar gedeeltelijk.

Gutt wordt vanzelfsprekend verketterd. Maar zijn aanpak werkt. In de tweede helft van de jaren 40 gaat het de Belgische economie voor de wind. Ze groeit jaarlijks met 5,00 %. “Het Belgische mirakel.” Maar ook dit keer is het van korte duur. Doordat het productieapparaat onvoldoende – of zelfs helemaal niet – vernieuwd wordt, raakt de Belgische economie begin jaren vijftig buiten adem. In 1952 krimpt ze zelfs.

Rimpeltjes van olieschokken

Er wordt dezer dagen veel gesproken over een “verloren generatie”. Jongeren die nu net op de arbeidsmarkt komen of hun opleiding gehypothekeerd zien door coronamaatregelen. Ze zullen het slechter hebben dan hun ouders, luidt het. De toekomst zal uitwijzen wat daar van aan is. Ons land kende al ooit een échte verloren generatie. Onze (over)grootvaders. Wie naar de tweede grafiek van Decoster kijkt, ziet dat de generatie van de soldaten die in 1914 naar het front trekken, dertig jaar later – zeg maar bijna aan het eind van hun actieve loopbaan – in een land leeft waar het welvaartsniveau met geen euro is toegenomen. Dertig jaar nulgroei. Gevolg van twee oorlogen en een economisch dramatisch interbellum. Het staat in fel contrast met de vlucht die de curve nadien neemt. De gevolgen van de twee olieschokken (1975 en 1981), de crisis begin jaren negentig en de financiële crisis zijn nauwelijks rimpels in die gestage opwaartse klim. Tot begin dit jaar een Chinees virus…

VERHOEVEN, E. Onze (over)grootouders. Dát was een verloren generatie. Het Laatste Nieuws, 22 augustus 2020, 6.
E-mail Print kopieer
Copyright © 2024 Pelckmans maakt een deel uit van Pelckmans uitgevers
mens en samenleving logo