‘Eén voorstel dat wet wordt in tien jaar is veel’

Margriet Hermans, TV-figuur en voormalig VLD-politica in ‘die huis‘ op één.

Margriet Hermans zetelde tussen 1999 en 2009 in het Vlaams Parlement, en tijdens de regeerperiodes 2003-2007 (paars) en 2007-2010 (Leterme I) ook in de Senaat. In al die jaren heeft ze naar eigen zeggen slechts een van haar initiatieven zien uitgroeien tot wet: de uitbreiding van de taxshelter­regeling in 2005-2006. Helemaal juist is dat niet: Hermans vond later ook een meerderheid in de Senaat om de zogeheten ‘aasgierfondsen’ beter aan te pakken. Dus eigenlijk gaat het om twee wetten in zeven jaar tijd.

‘Ochot, die laatste was ik al vergeten’, lacht ze. ‘Ik blijf erbij dat het veel is, in vergelijking met sommige anderen.’

Op Vlaams niveau, leren de statistieken op de website van het parlement, diende ze in tien jaar tijd geen enkel voorstel in. De slagkracht van de wetgevende macht blijkt beperkt, als het gaat over zelf nieuwe regelgeving maken. ‘Ruim acht op de tien wetten worden geïnitieerd door de regering’, stelt Peter Van Aelst, hoogleraar politieke communicatie aan de UAntwerpen (DS 12 december). In 2013 publiceerde hij met Tom Louwerse een studie over het onderwerp. ‘Parlementsleden dienen makkelijk 1.500 wetsvoorstellen per jaar in. Daarvan worden er gemiddeld 50 goedgekeurd, terwijl het aantal aangenomen wets­ontwerpen (van de regering, red.) kan pieken tot 250. Dat verschil is sinds 1995 te zien in de statistieken, behalve tijdens de 541 dagen van lopende zaken in 2010-2011: toen lagen de ­cijfers dicht bij elkaar.’

Groen-Kamerlid Stefaan Van Hecke zag deze regeerperiode al drie wetsvoorstellen wet worden, een record voor een oppositielid. ‘Het kan dus wel’, reageert hij, ‘tenminste als je een ongevaar­lijke wet schrijft waar niemand iets tegen kan hebben.’

Ook in het Vlaams Parlement is de verhouding tussen het aantal aangenomen voorstellen van decreet en het aantal aangenomen ontwerpen van decreet de jongste jaren 20-80. In de tijd van Margriet Hermans was het iets minder.

‘Er is wel een groot verschil’, waarschuwt nestor Herman De Croo (Open VLD). ‘In het Vlaams Parlement móét elke ­ingediende tekst afgehandeld worden tot aan de stemming, er circuleren dus veel minder voorstellen dan in de Kamer. Daar is veel “wet­gevend afval”: teksten die nooit bedoeld zijn om wet te worden, maar louter een signaal zijn voor de achterban of de regering.’ Veel wetsvoorstellen zijn dan nog pseudowetsontwerpen, zegt De Croo, bedoeld om het verplichte advies van de Raad van State te omzeilen. Toch betekent dit niet dat de wetgevende macht geen inbreng heeft. ‘In het meerderheidsoverleg, of binnen de commissies, kan een ­parlementslid wél wegen.’

Maar wat is veel? Een verge­lijking met andere senatoren van toen dringt zich op. In ­dezelfde periode, tussen 2003 en 2010, slaagde Hermans’ partijgenoot Patrik Vankrunkelsven erin om zestien wetten te initiëren, ­Sabine de Béthune (CD&V) elf, Wouter ­Beke (CD&V) en Myriam Van­lerberghe (SP.A) elk zes ­en Nele Lijnen (eerst Vivant, dan Open VLD) drie. Fatma Pehlivan (SP.A) zag geen enkel voorstel goedgekeurd worden in diezelfde periode, Elke Tindemans (CD&V) eentje.

Conclusie? Het ‘veel’ van Margriet Hermans zouden we toch willen voorbehouden voor Patrik Vankrunkelsven.

‘Eén voorstel dat wet wordt in tien jaar is veel’. De Standaard, 2018-12-13, 7.

 

E-mail Print kopieer
Copyright © 2024 Pelckmans maakt een deel uit van Pelckmans uitgevers
mens en samenleving logo