50 jaar geleden: hoe een Amerikaanse beslissing over de dollar 30 jaar van ongeziene welvaart op de helling zette

Op 15 augustus 1971 beslisten de Verenigde Staten om de dollar niet langer te koppelen aan de goudprijs. Dat gebeurde na een golf van speculatie waarbij massaal dollars werden verkocht voor andere munten, vooral Duitse marken. Deze op het eerste gezicht abstracte beslissing betekende het begin van het einde van een tijdperk.

15 augustus 1971 was een sombere vrije dag van een weinig zonnige vakantiemaand. Ook het nieuws was eerder somber. Het geweld in Noord-Ierland bereikte rond die tijd een nieuw hoogtepunt. Begin augustus was er wel een spectaculaire bemande maanlanding van Apollo 15 geweest, waarbij Amerikaanse astronauten voor het eerst met een “maanjeep” hadden rondgereden.

Maar het grote nieuws van die 15e augustus kwam als een donderslag bij heldere hemel. De Amerikaanse regering liet weten dat de US dollar niet langer inwisselbaar zou zijn tegen goud. De meeste mensen begrepen ongetwijfeld de betekenis niet van deze beslissing, laat staan de gevolgen. Maar aan de economische horizon verschenen donkere wolken… in een tijd dat het leek of de bomen tot in de hemel groeiden.

Om de betekenis te begrijpen, gaan we even terug naar de tijd toen de waarde van geld nog voor iedereen duidelijk was. Eind 19e, begin 20e eeuw was in de meeste landen papiergeld zonder meer omwisselbaar in goud. Ook in België konden gewone burgers bankbiljetten in een kantoor van de Nationale Bank inwisselen voor gouden munten, die letterlijk hun gewicht in goud waard waren

Een gouden munt van 20 Belgische frank uit 1878 (met de beeldenaar van Leopold II). Toen was 20 frank gelijk aan de hoeveelheid goud waaruit de munt bestond. Nu moet je voor deze munt zowat het tienduizendvoud van dat bedrag neertellen….

Die situatie eindigde in 1914, bij het begin van de Eerste Wereldoorlog. Van zodra de oorlogsdreiging duidelijk was, bestormden massa’s mensen de bankkantoren om hun papiergeld om te ruilen voor klinkende munten. Ze vreesden dat ze dat straks niet meer zouden kunnen doen, omdat landen in oorlogstijd hun goudvoorraad nodig hebben voor hun loodzware oorlogsuitgaven.

De meeste centrale banken zetten inderdaad na een paar dagen een punt achter de inwisselbaarheid voor goud. Het geld bleef een theoretische waarde in goud behouden, maar je kon er geen fysiek goud meer voor krijgen. Al wie gouden (en ook zilveren) munten bezat, hield die als het kon angstvallig bij, want de edelmetalen waaruit ze bestonden waren snel een stuk meer waard dan de waarde die op de munten vermeld stond.

Na de oorlog veranderde die toestand niet meteen, want er was veel geld nodig om de oorlogsschade te herstellen en de torenhoge schulden te betalen. Intussen werden er veel meer bankbiljetten gedrukt dan de theoretische tegenwaarde in goud die de centrale banken bezaten. Iedereen maakte kennis met inflatie: alles werd duurder, voor hetzelfde bedrag was steeds minder te krijgen, het geld verloor zijn waarde. In sommige landen, zoals Duitsland, was de inflatie zo groot dat de munt zelfs een tijd volledig waardeloos werd.

De zo rijke westerse landen namen allerlei beslissingen om uit een financiële chaos te raken, maar echt beter werd het niet, zeker niet toen er na 1929 een wereldwijde economische crisis uitbrak.

Bretton Woods

De Tweede Wereldoorlog, de meest verwoestende oorlog ooit, was voor een deel althans een gevolg van deze economische chaos. Nog tijdens de oorlog werd ernstig nagedacht hoe dergelijke toestanden in de toekomst te voorkomen.

Dit leidde tot een conferentie van geallieerde landen die in de zomer van 1944 (de geallieerde troepen waren nog in Normandië aan het vechten) gehouden werd in het Amerikaanse plaatsje Bretton Woods. De afspraken die daar gemaakt werden, moesten ervoor zorgen dat de wereld na de oorlog een stabiel muntsysteem kreeg.

In wezen waren die afspraken vrij eenvoudig. De deelnemende landen koppelden de waarde van hun munt aan de Amerikaanse dollar, die daardoor hét internationaal betaalmiddel werd. De dollar zelf was gekoppeld aan een vaste waarde in goud; 35 dollar voor een troy ounce (ongeveer 31 g) goud. De centrale banken – en zij alleen – konden in principe aan die prijs hun voorraad dollars inwisselen bij de Amerikaanse schatkist. In de praktijk was er meestal geen reden om dat te doen: precies omdat die dollar inwisselbaar was, bestond er voldoende vertrouwen in die munt.

Het “systeem van Bretton Woods” zorgde inderdaad voor een grote stabiliteit. Veel Belgen wisten uit het hoofd dat een Amerikaanse dollar precies vijftig Belgische frank waard was. Op die basis waren er ook vaste koersen voor wie Franse franken, Nederlandse guldens enzovoort wilde wisselen.

Het systeem vergemakkelijkte de internationale handel, verkeer en toerisme en lag mee aan de basis van de lange economische groei van na de oorlog, die zou uitmonden in de ongekende welvaart van de jaren 1960, de golden sixties. Het leek toen of de bomen tot in de hemel zouden groeien. Kon er nog een einde komen aan die welvaart?

Toch waren er problemen. Doordat wereldwijd dollars werden gebruikt als betaalmiddel, stroomden er massa’s Amerikaans geld naar het buitenland. Dat geld werd niet gebruikt om goederen in de Verenigde Staten te kopen, wat geen goede zaak was voor de Amerikaanse economie.

De Amerikaanse centrale bank drukte daarom steeds dollars bij, zodat ze tijdens de golden sixties meer dollars in omloop had dan dat er goud in haar kluizen lag. Wie toen aan de marktprijs goud wilde kopen, moest een stuk meer betalen dan 35 dollar. De geldvoorraad beperken zou echter een economische crisis hebben veroorzaakt. En iedereen behield het vertrouwen in de dollar.

Naarmate de jaren ‘60 vorderden, rezen de Amerikaanse overheidsuitgaven de pan uit. Het Amerikaanse ruimtevaartprogramma om de wedloop naar de maan te winnen was al peperduur, maar de oorlog in Vietnam verslond nog veel meer geld. Geld dat de VS moesten lenen. In 1968 was het tekort op de Amerikaanse begroting liefst zestien keer groter dan drie jaar daarvoor.

Dat was nog een reden om steeds meer dollarbiljetten bij te drukken. Het vertrouwen in de dollar was er intussen nog altijd en de “boom” in de economie bleef maar voortduren. Maar rond 1971 was er ongeveer 40 miljard dollar in omloop, vier keer meer dan de Amerikaanse goudvoorraad.

En toen begon het mis te lopen. Gevreesd werd dat de dollar die waarde niet kon blijven houden. Sommige landen begonnen hun voorraad dollars in te ruilen voor een deel van de Amerikaanse goudvoorraad. Speculanten verkochten massaal dollars in ruil voor andere, vooral West-Europese munten. Zeker de Duitse mark van het sterke West-Duitsland werd gevraagd.

Het einde

Op 6 mei 1971 kwam de eerste bres in het systeem. Toen vergaderden de ministers van Financiën van wat toen de Europese Economische Gemeenschap (de voorloper van de EU) was. West-Duitsland liet weten dat zijn D-mark werd losgekoppeld van de dollar en voortaan zou gaan “zweven” (wat betekent dat de koers van de mark zou veranderen naar gelang vraag en aanbod). Nederland volgde meteen dat voorbeeld en liet ook zijn gulden “zweven”. België en Frankrijk deden niet mee.

Dit deed de speculatie tegen de dollar alleen maar toenemen. Begin augustus waren er berichten dat de Britse centrale bank liefst 3 miljard dollar wilde omzetten in goud.

De Amerikaanse president Richard Nixon beraadde zich in het weekend van 15 augustus op zijn buitenverblijf Camp David met zijn economische adviseurs. Uiteindelijk besliste hij dat de dollar niet meer inwisselbaar zou zijn tegen goud. Meteen nam hij maatregelen om kwalijke gevolgen te voorkomen. Zo werden de lonen en prijzen in de VS 90 dagen lang bevroren.

Officieel was het loskoppelen van de dollar en de goudprijs tijdelijk. In de volgende maanden werden nieuwe afspraken gemaakt voor vaste wisselkoersen, maar dat lukte uiteindelijk niet. Het systeem van Bretton Woods was dood en werd een paar jaar later officieel begraven. In plaats daarvan kwam een systeem van zwevende wisselkoersen.

Bekijk hier een fragment uit het archief van de toespraak van Richard Nixon, gevolgd door commentaar van Paul Volcker, zijn toenmalige onderminister van Financiën, die een belangrijke rol in de beslissing speelde.

De crisis komt er aan

De gevolgen waren zeer verregaand. Zo begonnen sommige Europese landen hun munten op elkaar af te stemmen. Dit werd de eerste van de vele stappen naar een gemeenschappelijke Europese munt, de euro, op het einde van de eeuw. Maar op kortere termijn waren de gevolgen rampzalig.

Omdat er geen munten met vaste waarde meer waren, werd de wereldeconomie een stuk onzekerder. Speculanten zetten munten onder druk. In de praktijk verloor de dollar, die intussen nog altijd gebruikt werd als internationaal betaalmiddel, fel aan waarde. Om dat te compenseren, verhoogden veel producenten hun prijzen. Zo verdubbelde de wereldprijs van levensmiddelen tussen 1970 en 1973. Voor het eerst sinds de oorlog stak de inflatie de kop op.

De zwaarste reactie kwam van de olie-uitvoerende landen, die hun inkomsten fel zagen dalen omdat de prijs van de olie in dollars werd bepaald. In 1973 beslisten ze daarom de olieprijzen in één klap met 70,00 % te verhogen. De eerste olieschok.

De industrielanden zouden de schok voelen. Zeker vanaf 1975 sprak iedereen van “de crisis”: het nieuws werd beheerst door begrippen als inflatie, recessie en stijgende werkloosheid. De “dertig glorierijke jaren” sinds de oorlog waren voorbij.

TRACHET, T. 50 jaar geleden: hoe een Amerikaanse beslissing over de dollar 30 jaar van ongeziene welvaart op de helling zette. www.vrt.be, 15 augustus 2021. Geraadpleegd op 16 augustus 2021 via www.vrt.be
E-mail Print kopieer
Copyright © 2024 Pelckmans maakt een deel uit van Pelckmans uitgevers
mens en samenleving logo