Misschien gaat inflatie 2.0 nooit meer echt weg

Zowel in de VS als de eurozone wordt de rente deze week weer opgetrokken in de strijd tegen de hogere prijzen. Of dat nog veel zoden aan de dijk zet, is de vraag. Oude recepten blijken niet altijd te werken.

Nog even volhouden. Dat lijkt deze week het motto voor Christine Lagarde (ECB) en Jerome Powell (Federal Reserve). Nog één of twee keer de rente lichtjes optrekken, en dan kunnen ze de overwinning uitroepen. De inflatie daalt, het streefpeil van 2 % is niet langer onbereikbaar. Op het oog lijkt het alsof ze alles onder controle hebben. Maar schijn bedriegt. De les van deze inflatieperiode is: de vroegere regels gelden niet meer. Wie de motorkap van de economie opent, ziet dat de mechanismen die de inflatie aandrijven, niet langer dezelfde zijn als voorheen.

Want ook al hebben de hogere rentes hun vruchten afgeworpen, minstens één ongemakkelijke waarheid blijft overeind: op sommige grondoorzaken van de inflatie hebben de centrale banken geen grip. De prijs van gas steeg door de loskoppeling van Rusland, en daalde weer toen er alternatieve leveranciers werden gevonden. De rente speelde daarbij geen rol. De prijs van rijst gaat nu omhoog door het weerpatroon dat bekendstaat als El Niño – nog zo’n factor die de centrale banken niet controleren.

Wachten op Godot

De bankiers in Washington en Frankfurt gaan ervan uit dat de renteverhogingen verhinderd hebben dat de inflatie echt ontspoorde. Of is dat te simpel gedacht? Sommigen durven die vraag hardop te stellen. Zoals Isabel Schnabel, een van de invloedrijkste directieleden van de Europese Centrale Bank. Zij noemde vorige maand El Niño als een van de risico’s op hardnekkige inflatie. De geschiedenis leert dat dit weerfenomeen de voedingsprijzen met 6 % omhoog kan jagen. Zaken als El Niño noemt ze ‘known unknowns’ – risico’s waarvan je weet dat ze zich kunnen voordoen, maar niet wanneer of hoe.

Een week na Schnabel kwam ook IMF-topvrouw Gita Gopinath met enkele ‘ongemakkelijke waarheden’ voor de inflatiebestrijders. De belangrijkste daarvan strookt met wat Schnabel vaststelde: de inflatierisico’s zijn na de pandemie structureel hoger dan ervoor. Gopinath stelt vast dat het opmerkelijk lang duurt voordat de inflatie naar normale niveaus kan terugkeren. De ECB denkt dat dit pas na 2025 het geval zal zijn. ‘Net zoals Samuel Beckett de theaterbezoekers eeuwig op Godot laat wachten, houden de centrale bankiers de consumenten erg lang in spanning over de terugkeer van lage inflatie’, zei Gopinath met een venijnige kwinkslag.

Ze stelde vast dat veel van de oude regels over centraal bankieren niet meer opgaan. ‘De dynamiek achter de inflatie is veranderd, en dat maakt het bestrijden ervan moeilijker.’ Het gaat dan niet alleen over onvoorspelbare risico’s, maar ook over structurele veranderingen in het economische weefsel. Schnabel heeft het over zogenoemde hysteresiseffecten (een begrip uit de natuurkunde). Dat zijn gevolgen van een gebeurtenis die heel lang blijven nazinderen. De auto-industrie heeft daar nu last van. Tijdens de coronapandemie waren de showrooms dicht, daarna konden lange tijd weinig nieuwe auto’s worden geleverd door chipstekorten, en sindsdien is de markt niet teruggekeerd naar zijn oude niveau. In juni van dit jaar werden in Europa iets meer dan 1 miljoen wagens verkocht. In juni 2019 waren dat er 1,4 miljoen.

Gopinath haalt ook de geopolitieke verschuivingen aan als een blijvend effect van de pandemie. Europa wil bijvoorbeeld minder afhankelijk van de rest van de wereld worden voor essentiële zaken als computerchips, batterijen en zeldzame grondstoffen. ‘Dat zal de productiekosten doen stijgen’, meent ze. Wat we zelf doen, doen we meestal duurder. Ook al omdat de bescherming van de eigen markt meer handelsbarrières noodzakelijk maakt. Denk maar aan de koolstofgrensheffing die de Europese Commissie uitwerkt.

Groen- en graaiflatie

Het klimaat is op langere termijn hoe dan ook een risicofactor voor inflatie. Schnabel zelf heeft in het verleden al gewaarschuwd voor greenflation. De vergroening van de economie gaat gepaard met hogere kosten. Een eenvoudig voorbeeld: de goedkoopste elektrische auto kost dubbel zoveel als de goedkoopste wagen met verbrandingsmotor. Ook alle investeringen voor het uitstootvrij maken van verwarming, industrie en goederentransport kosten handenvol geld, en zullen de prijs van diensten en producten omhoog jagen.

En dan is er nog de discussie over de wisselwerking tussen inflatie, lonen en winsten. Traditioneel gingen centrale bankiers er altijd van uit dat hogere rentes de vraag naar arbeid deden dalen, doordat ze een rem zetten op de economische activiteit. Op die manier zou de gevreesde loon-prijsspiraal in de kiem gesmoord kunnen worden. Maar de huidige inflatiegolf maakt brandhout van die veronderstelling. Ondanks de hogere rentes blijft de arbeidsmarkt extreem gespannen, waardoor de lonen kunnen blijven stijgen. Tegelijk blijken ook de bedrijfswinsten een rol te spelen. Sommige bedrijven kunnen ondanks hogere kosten toch hogere winsten boeken. Unilever zag zijn winst in het eerste halfjaar bijna acht maal zo sterk stijgen als zijn omzet.

In een aantal sectoren lijkt niet zozeer sprake van een loon-prijsspiraal, maar van een prijs-prijsspiraal, stelde Lael Brainard al in januari vast. Zij was toen de nummer twee van de Amerikaanse centrale bank, de Federal Reserve. ‘Verkoopprijzen zijn meer gestegen dan de inputkosten rechtvaardigden.’ Dat sommige ondernemingen er gemakkelijk in slagen hun winsten op peil te houden of zelfs te verhogen, zou wijzen op een te grote marktmacht en een gebrek aan concurrentie in sommige sectoren. Ook de ECB heeft aandacht voor dit fenomeen. Ze stelt vast dat de bedrijfswinsten, net als de lonen, bijdragen aan de inflatie doordat aandeelhouders net zomin als werknemers willen opdraaien voor de hogere inputkosten. Toch is de ECB van mening dat er geen sprake is van ‘graaiflatie’.

Maar hoezeer economen ook hun best doen om dat denkbeeld te ontkrachten, in de hoofden van de consumenten heeft zich het idee vastgezet dat bedrijven de prijzen omhoog jagen. Zes op de tien Amerikanen noemt winstmaximalisatie als een belangrijke oorzaak van de inflatie. Vooral de dure winkelkar is belangrijk. Want hoewel voeding maar een beperkt deel van onze uitgaven opslorpt, hechten we onevenredig veel belang aan de prijs ervan. De signaalwaarde van een duurder brood is veel groter dan van een duurdere iPhone. De conclusie van zowel Schnabel als Gopinath is helder: er zijn meer risico’s op inflatie, en om die de kop in te drukken, moet de rente nog verder omhoog.

Rol van de politiek

Andere economen pleiten voor een afwijkende aanpak. Ze vragen zich af of de rente het beste wapen is tegen inflatie, en of centrale banken wel de beste bestrijders zijn. Hun beleid veroorzaakt heel wat nevenschade, zoals extra faillissementen, financiële risico’s en haperende investeringen. Een belangrijke stem in dit debat is die van Isabella Weber, een Duitse econome die lesgeeft aan de universiteit van de Amerikaanse staat Massachusetts. Zij vindt dat vooral de politiek een belangrijke rol te spelen heeft in het bestrijden van inflatie. Dat Spanje nu (samen met België) als een van de weinig landen een inflatie kent van minder dan 2 %, heeft volgens haar te maken met het beleid van de progressieve regering- Sánchez, zei ze onlangs op CNN: ‘Er was een plafond voor de gasprijs, veel huishoudens konden profiteren van gereguleerde energieprijzen, met de trein reizen werd gratis en de huurprijzen werden in toom gehouden.’

MOOIJMAN, R. Misschien gaat inflatie 2.0 nooit meer echt weg. De Standaard, 26 juli 2023, 16.
E-mail Print kopieer
Copyright © 2024 Pelckmans maakt een deel uit van Pelckmans uitgevers
mens en samenleving logo