Nobelprijs Economie voor armoedebestrijding die werkt

De Nobelprijs voor Economie gaat dit jaar naar Esther Duflo, Abhijit Banerjee en Michael Kremer voor hun op experimenten gestoelde onderzoek naar de strijd tegen armoede. Duflo is pas de tweede vrouw die de onderscheiding krijgt en met haar 46 jaar de jongste laureaat ooit.

De Frans-Amerikaanse Duflo werd al geruime tijd getipt voor de Nobelprijs Economie, maar haar jonge leeftijd was een obstakel. Uiteindelijk hoefde ze niet erg lang te wachten, want de Zweedse Academie voor Wetenschappen riep de 46-jarige Duflo gisteren uit tot jongste laureaat ooit.

Ze greep de bekroning aan om te wijzen op de niet altijd even vrouwvriendelijke werkomgeving, ook in de academische wereld. ‘Ik hoop andere vrouwen te inspireren om hun werk voort te zetten’, reageerde Duflo, die pas de tweede vrouwelijke laureaat is, na Elinor Ostrom in 2009.

Ze deelt de Nobelprijs met de Indiër Abhijit Banerjee, die net als Duflo actief is aan de Amerikaanse topuniversiteit MIT. Beiden vormen ook privé een koppel. De derde laureaat, de Amerikaan Michael Kremer, is verbonden aan Harvard.

De drie worden door het Nobelcomité gelauwerd voor de vernieuwende ‘experimentele benadering’ waarmee ze de globale armoede aanpakken. Daarbij identificeren ze de precieze oorzaken van armoede, onderzoeken ze de impact van beleids- maatregelen en wegen ze zorgvuldig de kosten en de baten af.

Hun aanpak stoelt op kleinschalige, gerichte experimenten bij bevolkingsgroepen die kampen met armoede, ongeletterdheid en een gebrekkige gezondheidszorg. Zo deed Kremer in het midden van de jaren 90 veldonderzoek bij rurale scholen in Kenia om te testen welke ingrepen het meeste impact hadden op schoolresultaten.

Schoolmaaltijden

Een gebrek aan leerboeken en uitgehongerde leerlingen zijn een vaak voorkomend probleem in arme landen. Leiden extra leerboeken en gratis schoolmaaltijden tot betere schoolresultaten? Nee, concludeerde Kremer door vergelijkbare scholen op strikt willekeurige basis schoolmaaltijden en/of extra leerboeken te bezorgen en de resultaten te vergelijken met scholen die niets kregen.

Later onderzoek door Banerjee en Duflo volgens dezelfde methode van ‘randomized control trials’ – die ook gebruikt wordt om de effectiviteit van nieuwe medicijnen te testen – onthulde dat bijzondere aandacht voor leerlingen met leerproblemen veel meer effect had, zowel op korte als op middellange termijn. Vandaag is zo’n experimenteel onderzoek de standaardaanpak voor ontwikkelingseconomen, aldus het Nobelcomité.

Hun werk heeft volgens de Academie een stevige boost gegeven aan de strijd tegen armoede. Het persbericht van het Nobelcomité stelt dat door hun onderzoek ruim 5 miljoen Indiase kinderen profiteerden van gericht onderwijs. ‘Ons doel is ervoor te zorgen dat armoedebestrijding gebeurt op basis van wetenschappelijk bewijs’, zegt Duflo.

Volgens haar worden armen vaak gereduceerd tot ‘karikaturen’, waarbij geen moeite wordt gedaan om de diepe oorzaken van hun armoede te begrijpen. Zoals het probleem van absenteïsme bij leerkrachten in ontwikkelingslanden, dat de onderzoekers aanpakken door hen kortetermijncontracten te geven die verlengbaar zijn bij goede resultaten.

Voor Ive Marx, hoogleraar economie aan de Universiteit Antwerpen en een armoedespecialist, ligt de bijdrage van de drie Nobelprijswinnaars vooral in hun methodologische vernieuwing. ‘Ze hebben het gebruik van experimenten voor het meten van de beleidsimpact op de kaart gezet en zo een hele onderzoeksaanpak geïnspireerd.’

Dat zegt ook Jo Swinnen, hoogleraar ontwikkelingseconomie aan de KU Leuven, die Banerjee in 2014 een eredoctoraat toekende. ‘Het is vaak moeilijk een duidelijke oorzaak te identificeren. Stel dat je een Afrikaanse boer nieuw zaaizaad geeft, waarna zijn opbrengst stijgt. Is dat dankzij beter zaaizaad, of omdat de meer capabele boeren deelnemen aan je project? De laureaten leverden een nieuwe methode om op microniveau zulke ontwikkelingsproblemen te analyseren. Wars van paradigma’s kijken ze naar wat waar werkt en onder welke omstandigheden.’

Nochtans botst die experimentele aanpak hier en daar op kritiek binnen de economische wetenschap. ‘Volgens de critici gaat het om een radicaal empirische methode zonder aandacht voor een achterliggende theorie’, zegt Marx. ‘Je krijgt wel een schatting van het beleidseffect, maar niet altijd een zicht op waarom mensen op een bepaalde manier handelen.’ Swinnen benadrukt dat het werk van het drietal vaak ook theoretisch goed onderbouwd is.

Schaalbaar

Fundamenteler is de vraag hoe schaalbaar de ingrepen zijn. ‘Het gaat vaak om micro-interventies door een team van wetenschappers die heel professioneel te werk gaan. Krijg je hetzelfde resultaat als een overheidsadministratie zoiets uitvoert?’, verwoordt Marx een ander bezwaar. ‘De veralgemeenbaarheid van een specifiek project – zoals meststofsubsidies voor Keniaanse boeren – naar andere regio’s is een groter probleem, maar dat erkennen de laureaten ook zelf’, stelt Swinnen.

‘De grote kritiek, waar ik me bij aansluit, is dat men ervan uitgaat dat de armoede uit de wereld geholpen kan worden met kleine, slimme maatregelen’, vervolgt Marx. ‘Terwijl landen die de grootste vooruitgang in armoedebestrijding geboekt hebben dat vooral te danken hebben aan structurele economische en politieke ingrepen, zoals liberalisering en het bieden van rechtszekerheid. Je kan daarnaast natuurlijk wel slimme micro-interventies doen.’

Het was de vijftigste verjaardag van de Nobelprijs Economie, die in 1969 voor het eerst werd uitgereikt aan Jan Tinbergen en Ragnar Frisch.

VAN HAMME, K. Nobelprijs Economie voor armoedebestrijding die werkt. De Tijd, 15 oktober 2019, 5.
E-mail Print kopieer
Copyright © 2024 Pelckmans maakt een deel uit van Pelckmans uitgevers
mens en samenleving logo