Het geld vindt de weg niet vanzelf

Geld op de juiste plek brengen moet weer de taak van de politiek worden. De rol van de centrale banken is te lang te groot geweest, schrijft Bart Sturtewagen.

Hoe doen we het geld belanden waar we het hebben willen? Is dat niet de vraag die, over verschillende maatschappelijke vraagstukken heen, een gemeenschappelijk antwoord zoekt?
Er was een tijd dat het antwoord vanzelfsprekend leek: laat het geld, zoals water, zijn eigen weg zoeken. Het komt, door de keuzes van rationeel (dat wil zeggen in hun welbegrepen eigen­belang) handelende economische agenten, op de plaats terecht waar het op de meest voordelige wijze (met de hoogste opbrengst, dus) kan worden ingezet.
Maar bij herhaling hebben we moeten vaststellen dat het resultaat minder optimaal was dan de theorie voorschreef. De rijkdom die werd gecreëerd, raakte niet billijk verdeeld. Het systeem zelf was onstabiel, met wisselende periodes van opgang en neergang. Dat laatste werd geduid als een onvermijdelijk proces van creatieve destructie, noodzakelijk om het kaf van het koren te scheiden en, via de overleving van de sterkste, tot innovatie en groei te komen. Het menselijke leed dat door ongelijkheid, uitbuiting en financiële rampspoed werd aangericht, was een onvermijdelijk bijverschijnsel. Collateral damage. Weinig duurzaam en ethisch moeilijk te verantwoorden.
Maar alternatieve, meer centraal aangestuurde systemen slaagden er niet beter in om de menselijke behoeften op een duurzame, stabiele en billijke wijze te lenigen. Veeleer kwamen die erop neer dat de armoede moest worden verdeeld onder een grote groep, de rijkdom onder een kleine, maar machtige.

Crisis nadert

Het economische model dat we de voorbije decennia hebben gehad, zoekt daarom een middenweg tussen het rauwe kapitalisme en een te rigoureuze overheidsinterventie. Het probeert de voordelen van beide uitersten te verbinden in een redelijk compromis. Maar het botst telkens weer op de vaststelling dat het ook de nadelen van beide systemen oproept. Een suboptimale verdeling van de welvaart én een haperende economische ontwikkeling door een overdaad aan regels en belemmeringen. In onze tijd komt daarbij de vaststelling dat we er ons niet toe kunnen beperken dit hybride, onbevredigende systeem bij gebrek aan beter zo goed mogelijk voort te zetten.
Het is immers niet duurzaam. Niet alleen verdeelt het de welvaart niet op een eerlijke manier. Het ondermijnt zichzelf door schaarse grondstoffen te verspillen, langetermijnkosten zoals die van de klimaatopwarming te ­negeren en door een blijkbaar ontembare hang naar steeds grotere gehelen. De combinatie daarvan voert naar een complexe crisis die we met zijn allen zien naderen, zonder dat we weten hoe we ze moeten afwenden.
Geld zou het antwoord op die uitdaging moeten zijn. Als we konden uitvogelen hoe we geld beschikbaar kunnen maken en kunnen toeleiden naar de juiste noden, dan hadden we een methode om economische groei, ecologische duurzaamheid en ethische billijkheid naar een ­hoger plan te tillen. Maar net daarover heerst de grootste verwarring.
Fabelachtige fortuinen

In enkele millennia van menselijke ontwikkeling hebben we geld, kapitaal dus, leren aanwenden als betaalmiddel, als opslagsysteem voor welvaart en als motor van economische ontwikkeling. We beschikken over complexe systemen om het te verhandelen en te laten groeien. We kunnen het manipuleren in functie van de noden van de economische cyclus. Maar ondanks onze gesofisticeerde kennis over geld, plaatst het ons nog steeds voor raadsels en is het voer voor eindeloos debat onder economen.
Een geïntegreerd systeem van centrale banken bestiert de hoeveelheid geld die rondklotst in de wereldeconomie en bepaalt er de kostprijs van, door een aangepast rentebeleid. In theorie biedt dat de basis voor een stabiele economische omgeving. Maar die hebben we allerminst. De jongste twee decennia hebben we fenomenale technologische ontwikkelingen gezien, maar ook de creatie van fabelachtige fortuinen in slechts enkele handen. Een geglobaliseerde economie gaf het ontstaan aan steeds grotere conglomeraten in velerlei sectoren, zoals Geert Noels ­beschrijft in zijn recente boek ­Gigantisme. In die kolkende ­wereld zijn er enorme opportuniteiten, maar groeien ook de risico’s voor speculatieve ontsporingen en zwellen revolutionaire politieke tendensen aan.
De uitdaging voor de monetaire wijzen die de geldkraan ­bedienen, is nooit groter geweest, maar de discussie over hun opdracht was ook nooit intenser. Het geld dat ze door het systeem laten vloeien, komt niet terecht waar het moet. Na de bankencrisis van een dozijn jaren geleden, behielden ze ternauwernood de controle door nooit geziene renteverlagingen en drieste finan­ciële innovatie. Dat voorkwam het ergste. Maar nu weten ze niet hoe ze een normalisering van hun beleid kunnen doorvoeren zonder het systeem alsnog te doen kapseizen.
Zombiebanken

Dat leidt tot de absurde vraag of de centrale banken geld mogen creëren met het oog op de strijd tegen de klimaatopwarming (DS 12 maart), terwijl er in de financiële sfeer reusachtige bedragen tegen nulrente geparkeerd staan. Het probleem is niet dat er geen geld is of kan worden gevonden, wel dat we geen mechanismen hebben om het in te zetten voor rationele politieke keuzes.
Een ander symptoom van die intellectuele impasse is het plan om twee Duitse grootbanken, Deutsche Bank en Commerzbank, te fuseren (DS 19 maart). Beide kampen al jaren met de ­beleidsfouten van het verleden en overleven als zombiebanken op het goedkope ECB-geld. Tot afgrijzen van veel waarnemers komt het nu wellicht toch tot een samengaan. Twee instellingen die te groot geacht werden om om te vallen, wegens de risico’s voor de Duitse en dus de Europese economie, vormen straks ­samen een nog grotere. Alsof hun fundamentele problemen die door schaalvergroting zijn ontstaan, daarmee beter kunnen worden aangepakt.
Economen weten al lang dat er een onevenwichtigheid zit in het monetaire beleid: een verstrakking ervan werkt veel directer door dan een versoepeling. Net zoals trekken aan een touw veel effectiever is dan eraan te duwen. Alle instrumenten die ze al hebben ingezet om geld zo vlot mogelijk te laten circuleren, maken het de centrale banken nu moeilijk om nog sturend op te treden. Net toen ze de rente weer wilden verhogen, vertraagde de globale economie en moesten ze ijlings het roer weer omgooien. Dat verhaal loopt ten einde.
Die machteloosheid is problematisch, want onder de hoede van de centrale banken is de wereld veranderd. Hun succes in het voorkomen van een wereldwijde catastrofe, is hun zwakte geworden. Voor elk probleem – gaande van de economische groei en de ongelijkheid over de migratie en het politieke populisme tot de klimaatopwarming – wordt naar hen gekeken voor de oplossing. Maar de vragen zijn politiek en dus moet ook het antwoord dat zijn. Te lang is het ­monetaire beleid de stoplap geweest voor politiek onvermogen. Klimaatspijbelaars, gele hesjes, stakende leraars, brexiteers, de kiezers van Matteo Salvini of Thierry Baudet, allen geven ze het signaal dat ze zich politiek verweesd voelen.
Het geld zelf zijn weg laten zoeken, biedt geen oplossing voor de verzuchtingen van al die groepen. Het is weer tijd voor meer sturing, niet van centrale bankiers, maar van politici die prioriteiten durven te stellen. Als de democratie dat soort politici niet meer voortbrengt, dan staan we er beroerd voor.

STURTEWAGEN, B. Het geld vindt de weg niet vanzelf. De Standaard, 22 maart 2019,
E-mail Print kopieer
Copyright © 2024 Pelckmans maakt een deel uit van Pelckmans uitgevers
mens en samenleving logo