De perverse gevolgen van ontwikkelingshulp

Zoveel bijval de kersverse Nobelprijswinnaar Angus Deaton oogst voor zijn werk over ongelijkheid, zo weinig mensen delen zijn visie over ontwikkelingshulp. Die is nochtans een diepgaande discussie waard, zegt Ivan Van de Cloot.

De 69-jarige Angus Deaton krijgt dit jaar van het Nobelcomité de prijs voor economie. Zijn werk werd gisteren in Stockholm geïllustreerd met het voorbeeld van btw-aanpassingen die niet per se bij de consument terechtkomen. ‘Incidentie’ van de belasting, in vaktermen. Dat een verlaging van de btw op energie of maaltijden, bijvoorbeeld, veeleer in het voordeel uitdraait van de elektriciteitsproducent of de horeca-uitbater, speelt ook een belangrijke rol bij de discussie over de Belgische taxshift.

Deatons wetenschappelijke bijdrage ligt in de betere meetmethodes, maar hij heeft ze zelf ook veelvuldig toegepast in allerlei domeinen. Een belangrijk toepassingsgebied is de ontwikkeling van arme landen, waarvoor hij zelf ook vaak in landen als India en Zuid-Afrika heeft gewerkt.

In zijn recente boek The great escape brengt Deaton in kaart in hoeverre de wereld tijdens de voorbije decennia vooruitgang heeft gemaakt op zowel materiële (inkomen) als immateriële (gezondheid) wijze. Terwijl zijn werk over ongelijkheid veel fans kent, is dat veel minder het geval voor zijn beschouwingen over ontwikkelingshulp. Daar is hij immers erg hard over. Met uitzondering van enkele gezondheidsprogramma’s doet de meeste ontwikkelingshulp volgens de Nobelprijswinnaar vaak meer kwaad dan goed. De onderzoeker weet maar al te goed dat hij met die stelling velen tegen de haren in strijkt. Daarom is het des te belangrijker dat hierover ernstig wordt gedebatteerd.

Hulpillusie

Deaton wijst op de paradox dat landen die goed kunnen omgaan met ontwikkelingshulp, het vaak niet nodig hebben, terwijl landen met slecht werkende instellingen net die zijn waarvan de bevolking de meeste noden heeft, maar waar de hulp niet goed terechtkomt. Denk aan corrupte en autocratische regimes. Bovendien stelt hij dat een veel te groot deel van de 134 miljard aan jaarlijkse transfers van donorlanden eerder commerciële of politieke belangen dient. Hij geeft het voorbeeld van Mauritanië dat de beloofde hervormingen niet moest uitvoeren, ondanks de verkregen hulp, omdat het als een van de eerste Arabische landen Israël erkende. Deaton stelt dat ontwikkelingshulp er nogal eens pervers genoeg toe leidt dat een regering meer de belangen van donors dient dan die van haar eigen bevolking.

Armoede bestrijden is heel wat anders dan het bedrag overmaken dat mensen nodig hebben om niet meer onder een zogenoemde ‘armoedelijn’ te vallen. Deaton rekent voor dat indien dat volstond, de Amerikaan slechts 1 dollar per persoon moest overmaken en armoede was de wereld uit. Het probleem zit dus veel dieper dan enkel een gebrek aan geld – wat hij de hulpillusie noemt.

Voorts wijst hij ook op het probleem van de hulpfragmentatie, waarbij donorlanden blijkbaar liever hun geld zo spreiden over talloze landen dat het ineffectief wordt. Hij waarschuwt ook voor het feit dat donor­landen vaak ontwikkelingsprogramma’s hebben voor hun oude kolonies, waarbij andere belangen meespelen dan doelmatigheid van de hulp.

Deaton is tot slot erg kritisch over de evaluatie van de hulpprogramma’s door de ­Wereldbank en Europese Unie. Zolang we ons huiswerk niet op orde krijgen, suggereert Deaton dat het wel eens beter kan zijn om niet in de weg te zitten door ons te moeien.

De laatste conclusie zal door erg weinig mensen gedeeld worden. We doen echter niemand een dienst door van onderzoekers alleen de resultaten te verspreiden die ons aanstaan. Deatons analyses over ontwikkelingshulp negeren, is in elk geval niet in het belang van de meest kwetsbaren.

VAN DE CLOOT, I. De perverse gevolgen van ontwikkelingshulp. De Standaard, 2015-10-13, 34.
E-mail Print kopieer
Copyright © 2024 Pelckmans maakt een deel uit van Pelckmans uitgevers
mens en samenleving logo