Armoede wordt niet groter. Of toch wel?

Is de armoede in ons land nu wel of niet gestegen? Cijfers liegen nooit, maar verwarring zaaien kunnen ze wel. Want hoewel ze aantonen dat het risico op armoede ondanks de crisis niet bijster toegenomen is, geven indirecte cijfers een ander beeld. ‘Als de regering het huidige beleid voortzet, wordt het risico alleen groter.’

Armoede kent veel definities. Je kunt je concentreren op een te laag inkomen. Of je kunt het hebben over levenssituatie, een breder gevoel van sociale uitsluiting. Toch hebben al die definities één iets gemeen: ze wijzen allemaal op een tekort. Een tekort om elke dag een degelijke maaltijd op tafel te zetten, een tekort om de huur betalen, een tekort om zich nog maar één iets extra’s te permitteren. En een tekort komt harder aan dan een teveel. Het maakt de betrokkenen letterlijk ziek.

Als armoedecijfers opduiken in het nieuws, concentreren we ons vaak enkel daarop: het cijfer. Gaat het omhoog of omlaag? Doen we het beter dan onze buurlanden? Hoe groot is impact van de crisis?

Maar hoe waarheidsgetrouw zijn die cijfers nu echt? Geven ze een correcte inschatting van de situatie op het terrein of zijn ze niet meer dan momentopnames, oppervlakkige thermometers van een structurele maatschappelijke ziekte?

Stabiel

Toch blijven ze het enige meetinstrument dat we hebben en de basis voor elke beleidsbeslissing. En de resultaten tonen aan, misschien wat tegen onze intuïtie in, dat armoede in België niet significant is gestegen sinds de crisis een goeie vijf jaar geleden losbarstte. Dat leren we uit de resultaten van een brede inkomensenquête bij een uitgebreide steekproef van bevolking, voor elke Europese lidstaat. Die EU-SILC (Statistics on Income and Living Conditions) bestaan al tien jaar en blijven dé referentiebron voor het inschatten van – het risico op – armoede, zowel voor intern gebruik als voor de vergelijking met andere lidstaten. (zie grafiek)

armoedeGrafiek

Alleen moeten we wel een duidelijk onderscheid maken tussen armoede en het armoederisico. Wie arm is valt onder een grens, wie een hoog armoederisico loopt, zweeft er (net) boven. Zo meet inkomensarmoede of iemand onder een bepaalde inkomensgrens valt. In Europa ligt die grens op 60?00 % van het mediane inkomen van een land. De meest recente cijfers van 2013 geven aan dat die voor België ligt op 1 074 euro netto per maand voor een alleenstaande, of 2 256 euro voor een gezin met twee volwassenen en twee kinderen. Het inkomensarmoedecijfer schommelt al jaren rond de 15,00 %. In 2008 viel 14,70 % van de Belgen onder die grens, vorig jaar steeg dat cijfer heel lichtjes tot 15,10 %, iets minder zelfs dan in 2012 (15,30 %). Daarmee scoort ons land iets beter dan het Europees gemiddelde van 16,70 %.

Toch schort er heel wat aan dat cijfer. Kwetsbare groepen van de bevolking, zoals daklozen, zijn niet opgenomen in de enquête. Ook al is 60,00 % van het mediane inkomen een te verantwoorden grens, het blijft een keuze voor onderzoeksdoeleinden en vastgesteld na overleg tussen de lidstaten. Zo ligt de officiële grens in de VS bijvoorbeeld op 50,00 %. Verschuif die grens naar – bijvoorbeeld – 65,00 % of 55,00 % en je krijgt al een heel ander beeld. Een ander merkwaardig gevolg is dat landen zoals Tsjechië, Hongarije en Slowakije beter scoren dan België, wat volledig te verklaren valt door de algemene lagere levensstandaard. Als die voor iedereen lager ligt, zijn er ook relatief minder mensen met een risico op armoede. Het verklaart eveneens waarom tussen 2008 en 2013 het cijfer in Griekenland niet zo sterk gestegen is, ook al weten we dat het land een sociaal hartinfarct achter de rug heeft.

Een indicator die wat dichter aanleunt bij de feiten, geeft het deel van de bevolking aan dat volgens de EU-SILC-cijfers ernstig ‘materieel gedepriveerd’ is. Een ambtelijk woord voor een harde realiteit. Het gaat om mensen die hun woning niet degelijk weten te verwarmen, hun rekeningen of huur niet kunnen betalen, geen vlees, vis of een proteïnerijk alternatief om de twee dagen op tafel kunnen zetten en ga zo maar door. Wie aan vier of meer op een totaal van negen criteria van fatsoenlijk leven niet kan voldoen, verkeert dus in ernstige materiële deprivatie. Ook dat cijfer blijft vrij stabiel in België. Vorig jaar ging het om 5,10 % van de bevolking, in 2008 was dat 5,60 %. Een kleine daling; zelfs in tijden van economische recessie.

Europa heeft nog een derde graadmeter, die van een lage werkintensiteit. Het gaat om mensen die niet of heel weinig werken. Wie op een heel werkjaar minder dan afgerond 2,5 maanden heeft gewerkt, valt in deze categorie. Dat betekent niet noodzakelijk dat hun inkomen onder de armoedegrens valt, wel dat ze een verhoogd risico lopen om in die situatie te belanden. En die groep is in België wél groter geworden de voorbije jaren, een logisch gevolg van de toegenomen werkloosheid en schaarste op de arbeidsmarkt. In 2013 had 14,00 % van de Belgen amper of geen job. In 2008 was dat nog ‘maar’ 11,70 %.

Die drie indicatoren – inkomensarmoede, materiële deprivatie en lage werkintensiteit – worden op hun beurt nog eens verrekend in één percentage dat aantoont hoeveel mensen risico lopen op armoede of sociale uitsluiting. Voor België gaat het om 20,80 % van de bevolking, wat – opnieuw – amper is gewijzigd sinds de crisis. Vorig jaar ging het om 21,60 %, in 2008 20,80 %.

Tot slot peilt de EU-SILC-enquête ook naar de ‘subjectieve’ armoede. Een ietwat pejoratieve term die aantoont wat de eigen inschatting is van de ondervraagden. Stellen ze zelf vast dat het steeds moeilijker wordt om de touwtjes aan mekaar te knopen? Vorig jaar vond 20,90 % van de bevolking van wel. Opnieuw een cijfer dat de voorbije jaren stabiel is gebleven, ook al zou je hier een stijging vermoeden, aangezien mensen in armoede hier rechtstreeks tot ons kunnen spreken. Vorig jaar vond 22,00 % van de Belgen dat ze in armoede verkeerden, in 2008 was dat 21,60 %.

Interpreteren

Cijfers liegen niet, alleen kun je ze wel op verschillende manieren interpreteren. Met een economische crisis die al vijf jaar lang weinigen spaart, zeker diegenen onderaan de sociale ladder, lijkt het vreemd dat de bovenstaande cijfers zo stabiel zijn gebleven. En met dat gegeven kun je verschillende kanten uit. Zonder uitkeringen, inclusief de wettelijke pensioenen, zou maar liefst 42,00 % (!) van de Belgische bevolking onder de armoedegrens vallen.

Toch valt het moeilijk te rijmen met de signalen die recent op te vangen waren uit het terrein. Allerlei organisaties en verenigingen geven aan dat steeds meer mensen het moeilijker krijgen. Vorig jaar deden 20,00 % meer mensen een beroep op de diensten van armenverenigingen. “En er is alle reden om aan te nemen dat die trend zich dit jaar verder zal doortrekken”, zegt Frederic Vanhauwaert van het Netwerk Tegen Armoede, dat tientallen organisaties uit de sector verenigt. “De slechte tijden zijn ondertussen al even bezig. Statistiek – zeker algemene cijfers – loopt sowieso wat achter, maar we zijn ervan overtuigd dat de armoede al enkele jaren aan het toenemen is. En we vrezen ervoor dat deze mensen structureel in armoede verzeild zullen geraken.”

Wie kijkt naar de indirecte indicatoren krijgt inderdaad een ander beeld dan wat de Europese cijfers op het eerste gezicht vertellen. Kinderarmoede, mensen met schuldproblemen, onbetaalde school- en energiefacturen, voedselbedelingen, personen met een leefloon, OCMW-hulp, wachtlijsten bij sociale woningen,… Het gaat allemaal in de stijgende lijn. Zo is de kinderarmoede met net geen 3,00 % gestegen en is het aantal wanbetalingen bij verkoop op afbetalingen verdubbeld in vergelijking met het jaar net voor de crisis. (zie grafiek) Volledig wetenschappelijk zijn die cijfers niet. Zo is het bijvoorbeeld moeilijk te achterhalen over welke schuldenproblematiek het precies gaat. Vertellen de cijfers dat essentiële huishoudelijke toestellen hoe langer hoe meer onbetaalbaar zijn? Of gaat het om luxeproducten? Stijgt het aantal voedselbedelingen omdat meer gezinnen niet rondkomen of door een weggevallen schroom door de aanhoudende crisis?

armoedeKwetsbaarheid

Peter Raeymaeckers verricht bij OASeS-onderzoekscentrum van de Universiteit Antwerpen onderzoek naar armoede en sociale uitsluiting. Ook hij ziet een groeiende kloof tussen de officiële cijfers en wat men aanvoelt op het terrein. “Het oorzakelijk verband is niet altijd even makkelijk te leggen, maar die indirecte cijfers zijn knipperlichten die steeds feller branden. In de regel gaat het om mensen die een zware tegenslag hebben opgelopen. Ontslag, een aanslepende ziekte, een sterk gestegen huurprijs,… Eerst kunnen ze het nog rooien met de middelen die ze hebben, maar hoe langer hun precaire situatie aanhoudt, hoe kwetsbaarder ze worden.”

Risicovolle toekomst

Noem het ‘conjuncturele’ armoede of risico op armoede. In goede tijden kunnen ze nog net mee, in slechte tijden en zeker na tegenslag dreigen ze uit de boot te vallen. En ook al lijken de officiële statistieken hen niet meteen op te pikken, het beleid kan zich niet veroorloven zich enkel vast te pinnen op de eerste indruk dat het ‘allemaal nog wel meevalt’. Vooral omdat het globale cijfer van 15,00 % inkomensarmoede al jaren niet beweegt, zelfs in de periode voor de crisis. Een schandvlek op ons sociaal blazoen met het gevaar dat die nog iets groter wordt als de ‘conjuncturele’ armoede zich voegt bij de bestaande groep van mensen in armoede. Want armoede, reële armoede, is voor de overgrote meerderheid het equivalent van het oversteken van de Rubicon. Niet dat er niets beweegt onder de oppervlakte. Zo daalt het risico op armoede bij ouderen al een tijdje door onder andere een toegenomen woningbezit. Toch blijven er heel wat bevolkingsgroepen meer dan ooit kwetsbaar, zonder zicht op verbetering de komende jaren. Vooral kinderen, alleenstaande ouders, huurders, werklozen en niet-Europese buitenlanders bevolken al jaren het gros van de statistieken. (zie grafiek)

Vraag nu is wat er moet gebeuren. Armoedeorganisaties en -experts hameren er al jaren op dat heel wat uitkeringen onder het bestaansminimum vallen. Die kloof wegwerken is voor hen een eerste stap. Alleen zit dat er met de huidige centrumrechtse regeringen aan het roer niet meteen in. Waar iedereen het wel over eens is, is de uitweg van een goede job. Het levert een inkomen, aanzien en voldoening op. Maar het pad tot de arbeidsmarkt is voor kwetsbare groepen bezaaid met hindernissen. Te dure kinderopvang, te weinig jobs voor laaggeschoolden met bovendien een neerwaartse druk op de lonen en een krappe huurmarkt, wat de arbeidsmobiliteit bemoeilijkt. Op het punt waar armoede, werkloosheid en activering samenkomen, loert ook ideologie om de hoek. Want zoals bekend zet de nieuwe regering de komende jaren het mes in een aantal uitkeringen. Met als motivatie meer mensen aan het werk te krijgen. “Als men de uitkeringen zal inperken, gaat het armoedecijfer niet dalen. Integendeel”, zegt Peter Raeymaeckers van de Universiteit Antwerpen. “Het zijn net die kwetsbare groepen die het meest hinder zullen ondervinden van het strengere beleid. Steeds meer wil men een onderscheid maken tussen zij die een uitkering verdienen en zij die er blijkbaar geen recht op hebben. Ik vind dat toch geen ongevaarlijke evolutie.”

“Een arbeidsmarktbeleid is het best gediend met een tweesnijdend zwaard”, weet Ivan Van de Cloot van de denktank Itinera. “Wanneer je uitkeringen verhoogt, verlaag je de incentives om een baan te zoeken. Omgekeerd is het ook gevaarlijk ze te verlagen wanneer er zeker voor laaggeschoolden heel weinig jobs zijn. Daartussen moet je een evenwicht zoeken. In Nederland bijvoorbeeld heb je aan het begin van de carrière enkel recht op een vrij laag minimumloon dat geleidelijk aan opklimt. Dat maakt de arbeidsmarkt een stuk toegankelijker en levert cruciale eerste werkervaringen op voor jongeren. Een goed beleid combineert activering mét beschermingsmaatregelen.”

“Toch blijft het frappant dat alle aanbevelingen die we doen om het armoederisico in te dijken, zoals betaalbare kinderopvang, subsidiëring van de huurmarkt en intensieve begeleiding, dode letter blijven”, zucht Ides Nicaise van het HIVA-instituut van de KU Leuven. “En nu gaat men zelfs de andere richting uit. Net die automatische stabilisatoren die ons voor erger hebben behoed, neemt men weg, onder druk van Europa. Bij de officiële statistieken heb ik sowieso heel wat vragen, maar met het beleid dat nu op tafel ligt zullen die stijgen.”

DESCAMPS, F. Armoede wordt niet groter. Of toch wel?. De Morgen, 2014-12-22, 13
E-mail Print kopieer
Copyright © 2024 Pelckmans maakt een deel uit van Pelckmans uitgevers
mens en samenleving logo