‘Filantropie is niet wollig. Het is meer nodig dan ooit’

Kurt Peleman beheert mee een fonds van 500 miljoen dollar, uit de vermogens van de rijksten der aarde. Hij wil middelen voor filantropie efficiënter besteden, om de levens van miljoenen beter te maken. ‘Het is geen softe goedheid, maar boosheid die ons drijft.’

Wanneer je werkt met budgetten van miljardairs als Bill Gates, Warren Buffett en Jeff Skoll, dan ben je een naam in filantropiekringen. De Vlaamse econoom Kurt Peleman (51) dwingt wereldwijd respect af, ook al is hij in eigen land een onbekende. Weinig doet vermoeden dat aan zijn keukentafel in Muizen, op een boogscheut van dierenpark Planckendael, nagedacht wordt over hoe een budget van een half miljard dollar strategisch kan worden ingezet voor goede doelen.

De Mechelaar heeft wat kilometers op de teller. In een vorig leven werkte hij bij Artsen Zonder Grenzen (AZG), waar hij onderhandelde met de Tsjetsjeense rebellenleider Shamil Basajev en voedselprogramma’s opzette in Afrikaanse vluchtelingenkampen. Na tien jaar op het terrein maakte hij in 2001 de oversteek naar de kant van het geld: hij werd filantropieconsulent. Wat?

Hij glimlacht. ‘Minder spannend dan in oorlogsgebieden werken, maar als econoom heb ik zo meer impact. Er wordt ontzettend veel geld gedoneerd – honderden miljarden per jaar – maar dat gebeurt weinig doordacht. Als mensen een auto kopen, lopen ze zeven garages af. Als ze een deel van hun vermogen wegschenken, doen ze dat op een verrassend amateuristische manier. Zeker toen ik begon, ruim vijftien jaar geleden, was het eerder wegsmijten dan weggeven: vanuit de buik, versplinterd, op korte termijn en met weinig aandacht voor omkadering. Vreemd, omdat het doorgaans de meest persoonlijke investeringskeuzes zijn die mensen in hun leven maken. Ik zag een enorme nood om dat te professionaliseren.’

Systeemverandering

Twee jaar geleden schakelde Peleman een niveau hoger en stond hij mee aan de wieg van Co-Impact, een samenwerkingsinitiatief voor (vaak grote) filantropen dat giften bundelt tot een fonds van 500 miljoen dollar. ‘We focussen op een tiental projecten in het Zuiden. Door daar telkens 40 à 50 miljoen in te pompen, zet je er een hefboom onder. Zo krijg je systeemverandering. Het doel is ambitieus: we willen het leven van miljoenen mensen beter maken.’

Een voorbeeld – Peleman kan nog geen namen noemen omdat ze nog aan het doorlichten zijn – is een initiatief dat een goed model heeft om kinderen in ontwikkelingslanden sneller te leren lezen en rekenen. Die technologie op grote schaal toepassen vergt samenwerking met scholen, lokale overheden en ministeries van onderwijs. Bij die opschaling kan Co-Impact een financiële duw geven. ‘Vergelijk het met het moment waarop in de privé een hefboomfonds instapt. Daar hebben we in de sociale economie een gat. In het Westen is dat het moment waarop de overheid overneemt. In het Zuiden laat de overheid het afweten, dus raken goede modellen nooit op grote schaal van de grond.’

Systeemverandering, zegt Peleman, krijg je alleen wanneer filantropen samenwerken. ‘Niet alleen door hun geld, maar ook hun kennis en netwerk te bundelen. Tegelijk willen we de krachten bundelen met overheden, private en sociale investeerders. Het heeft geen zin dat al die spelers naast elkaar hun ding doen. De klok tikt.’

De helft van de wereldbevolking leeft van minder dan 2,5 dollar per dag. Evenveel mensen hebben geen toegang tot basisgezondheidszorg. Tientallen miljoenen kinderen krijgen geen deftig onderwijs. Hoe kies je dan tien initiatieven? Een hartverscheurende keuze?

Kurt Peleman zwijgt even. ‘Dat is wat mij intrigeert als econoom: hoe je schaarse middelen optimaal kunt inzetten. Die keuze is harder dan de vraag of je roze of blauwe kauwgum gaat produceren – een beslissing gedreven door winst. In de non-profit is het dilemma hoe je grote noden tegen elkaar afweegt. Bij AZG was dat vaak een kwestie van leven of dood. Je zit er bovenop, wat het zwaar maakt. Maar ook nu speelt het besef dat de miljoenen die we inzetten, een grote impact hebben. Je moet oprecht en professioneel selecteren, en beseffen dat je niet alle problemen kunt oplossen. Als je dat te persoonlijk neemt, werkt het verpletterend.’

En toch, zegt hij, het is geen job als een ander. ‘We werken in deze sector niet vanuit een softe goedheid. Het is boosheid die ons drijft. Verontwaardiging. Door er dieper en langer in te zitten vraag je je nog méér af: hoe is het in godsnaam allemaal mogelijk?’

Geen rolmodellen

Is het ook die boosheid die filantropen aanzet te doneren? Of speelt de wat belegen motivatie ‘iets te willen teruggeven aan de maatschappij?’ ‘Ik vind dat niet zo wollig. Het is een mooie drijfveer. Mensen willen oprecht stappen vooruit zetten. In het reine komen met hun geweten, dat ook – zij het zelden. Gisteren had ik nog een gesprek met iemand die op zijn 55ste besefte dat hij veel geld had verdiend, maar nog maar weinig schoonheid in de wereld had gecreëerd. Maar de meeste filantropen zijn volstrekt in het reine met hoe ze hun vermogen hebben verdiend.’

Opvallend wel hoe diep filantropie in ons land onder de waterlijn zit. ‘Er zijn geen rolmodellen’, knikt Peleman. ‘Er is weinig traditie bij ondernemers en vermogende families om structureel te doneren wanneer ze cashen.’ Belgische miljonairs investeren liever in een voetbalclub. Of ‘optimaliseren’ in Luxemburg. Maar dat betekent niet dat Belgen minder vrijgevig zijn, zegt hij. ‘Er wordt best wat gegeven, maar er hangt een zweem van discretie rond. Het is iets wat de familie zelf wil organiseren. Zonde, want daardoor is de hefboom voor verandering kleiner. Een paar rolmodellen volstaan om die bal aan het rollen te krijgen.’

Misschien denken Belgen, gezien de belastingdruk, dat de overheid maar moet zorgen voor sociale noden. Dat is meteen de kritiek op filantropie: het is te particulier, en daarom misschien een achterhaald concept. Peleman schudt het hoofd. ‘Nu overheden bezuinigen en harde keuzes maken, is filantropie meer dan ooit nodig. Los daarvan: grote evoluties zoals microkredieten of de eerste inzichten in klimaatverandering zijn door particuliere giften en bekommernissen in gang gezet.’

Het ene sluit het andere niet uit, vindt hij. ‘We moeten het ecosysteem scherper krijgen: wie speelt waar de beste rol? De overheid is essentieel om projecten op grote schaal uit te rollen. Maar met private giften kun je wel sneller beslissen en grotere risico’s nemen.’

Voor hij begon als filantropieconsulent heeft Peleman even geprobeerd om bij de bank te gaan werken. Hij had net tien jaar gependeld van de ene ramp naar het andere oorlogsgebied, zag zijn vrienden settelen in een comfortabele job. ‘Maar het was niets voor mij. Ik vind het boeiend wat zij doen, maar voor mezelf ontbrak de drive, de maatschappelijke relevantie.’

Afgunstig is hij niet. Maar soms nijpt het. ‘Managers van mijn leeftijd hebben ondertussen een tweede huis of een appartement. Ze zitten in een ander register. Terwijl ik toch moet nadenken over welke vakantie we ons kunnen permitteren en hoe ik mijn kinderen naar de universiteit ga sturen. We hebben een systeem gecreëerd dat een hogere levensstandaard garandeert als je kauwgum verkoopt dan wanneer je daklozen helpt.’

‘Ik kijk niet neer op iemand die zingeving haalt uit het produceren van kauwgum. Geen probleem als hij daar bakken geld mee verdient. Maar het stoort me dat iedereen op hoge poten staat mocht een directeur bij AZG evenveel verdienen als de uitbater van de Carrefour Express hier achter de hoek. We hebben weinig financiële waardering voor mensen die de wereld beter willen maken.’

‘Die discussie over overheadkosten bij ngo’s maakt dat we de sector niet genoeg kunnen professionaliseren. Als je een blikje cola koopt voor 1 euro, ga je ermee akkoord dat je voor 10 cent cola krijgt, en dat de rest gaat naar management, marketing, sales, aandeelhouders. Van goede doelen verwachten we dat we voor elke euro die we doneren, 90 cent cola krijgen. De rest moeten ze maar rondfietsen met 10 cent. Het is erg uitputtend om altijd tegen de stroom in te moeten werken, met weinig middelen en weinig begrip.’

Toch ziet Peleman die reguliere en sociale economie dichter bij elkaar sporen. ‘Het klimaatprobleem, de ongelijkheid, de gezondheidsnoden in grote delen van de wereld … die zaken worden te dwingend om te negeren. De jongere generaties voelen die noden beter aan. Ook bij vermogende families zie ik een generatie opstaan die op zoek is naar impact. Dat kun je door de brug te slaan. Neem het daklozenprobleem: je kunt als sociale organisatie daklozen van straat halen, maar als er geen betaalbare huisvesting is, heeft het weinig zin. Die woningen ga je niet bouwen met filantropie. Daarvoor moet je investeerders aantrekken. Ik beschouw het als de kern van mijn zoektocht om die puzzel juist te krijgen.’

RENSON, I. ‘Filantropie is niet wollig. Het is meer nodig dan ooit’. De Standaard, 2018-04-07, E4.
E-mail Print kopieer
Copyright © 2024 Pelckmans maakt een deel uit van Pelckmans uitgevers
mens en samenleving logo