Bedrijven kunnen lot van Bengaalse textielarbeider niet langer negeren

De Europese Commissie wil grote bedrijven verantwoordelijk maken voor schendingen van mensenrechten en schade aan het milieu in heel de toeleveringsketen. Ook aan de andere kant van de wereld.

Groot was de verontwaardiging toen in 2013 een textielfabriek in Bangladesh instortte, en meer dan 1.100 arbeiders het leven lieten. Europese bedrijven, die kledingstukken of andere producten in ontwikkelingslanden laten maken, moeten meer verantwoordelijkheid nemen voor de arbeids­omstandigheden ter plaatse, klonk het.

Vandaag, negen jaar later, heeft de Europese Commissie een wetsvoorstel klaar om tegemoet te ­komen aan die kritiek. Met een richtlijn voor ‘gepaste zorgvuldigheid’ in duurzaam ondernemen wil de Commissie grote bedrijven – en iets minder grote bedrijven in sectoren met een groot risico op uitbuiting, zoals textiel en landbouw – verplichten om hun toeleverings­bedrijven of dochter­ondernemingen beter door te lichten. Ze moeten het risico op schendingen van mensenrechten en milieuschade in hun waardeketen preventief opsporen. Denk bijvoorbeeld aan chocolade­producenten, die erop moeten toezien dat er geen kinderarbeid is op cacaoplantages in Ivoorkust, kledingproducenten die dwang­arbeid in landen als China moeten vermijden of fabrikanten van verzorgingsproducten die palmolie moeten mijden waarvoor beschermde bossen zijn gesneuveld.

Minstens één keer per jaar moeten de bedrijven een inschatting van de risico’s publiceren, en als ze inbreuken vaststellen, moeten ze gepaste maatregelen nemen, zoals een corrigerend plan opstellen dat aanvaard wordt door de toeleveranciers. Het is aan de lidstaten om de nieuwe wet te handhaven, eventueel te sanctioneren en de hoogte van mogelijke boetes te bepalen.

Fatsoenlijk werk

‘We kunnen niet langer blind blijven voor wat in onze toeleveringsketens gebeurt’, zei Didier Reynders (MR), Europees commissaris voor Justitie en een initiatiefnemer van het wetsvoorstel. De richtlijn maakt deel uit van de Europese strategie om ‘wereldwijd fatsoenlijk werk’ te promoten. Maar de ­focus ligt op meer dan mensen- en arbeidsrechten alleen. De Commissie wil ook dat de grote bedrijven een beter zicht krijgen op de milieu-impact van leveranciers – én hun strategie moet verenigbaar zijn met de beperking van de opwarming van de aarde tot anderhalve graad Celsius, zoals het klimaatakkoord van Parijs nastreeft.

Gelijk speelveld

Omdat vrijwillige initiatieven van bedrijven beperkt zijn, en vaak niet verder kijken dan de eerste schakel in de toeleveringsketen (terwijl mensenrechtenschendingen en milieuschade zich vaak verderop in de waardeketen voordoen), is ‘het tijd om duidelijke regels in te voeren’, schrijft de Commissie. ­Bovendien wil ze ook een gelijk speelveld creëren voor (grote) ­Europese ondernemingen, maar ook internationale bedrijven die hier voldoende activiteiten hebben. Nu al hebben lidstaten als ­Nederland en Frankrijk wettelijke kaders om de internationale zorgplicht van ondernemingen af te dwingen. Dat dergelijke regels meer dan een symbool zijn, ondervond ook Shell. De Brits-Nederlandse oliereus, met hoofdzetel in Den Haag, moest zich vorig jaar nog voor een Nederlandse rechtbank verantwoorden voor zijn dochterbedrijf in Nigeria, dat aansprakelijk werd gesteld voor lokale olievervuiling (DS 30 januari).

Ook in België dienden regeringspartijen Vooruit en PS vorig jaar al een gelijkaardig zorplichtwetsvoorstel in voor ondernemingen in België, maar de liberalen wilden liever wachten op Europa. ‘Wij zijn blij dat de Commissie eindelijk zelf met een voorstel komt’, zegt Vicky Reynaert, medeauteur van het Belgische wetsvoorstel en Kamerlid voor Vooruit. ‘Maar wat ons betreft, hoeven we niet te wachten op het lange Europese wetgevingsproces voor we zelf werk maken van een nationale zorgplichtwet’, zegt ze. ‘Elke dag zonder wetgeving is er één te veel.’

‘Te algemeen’

Bovendien gaat het voorstel van de Commissie niet ver genoeg, omdat de wetgeving maar voor een heel beperkte groep bedrijven geldt, vinden de socialisten. Ook dat de wettekst slechts in algemene ­bewoording over inbreuken op mensenrechten, milieu en klimaat spreekt – en niet rechtstreeks over kinder- of dwangarbeid – vindt ­onder meer Europarlementslid Kathleen Van Brempt (Vooruit) een tekortkoming. ‘In het Europees Parlement willen we het ambitieniveau verhogen’, zegt ze.

Ook het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) waarschuwt ervoor dat de regels duidelijk moeten zijn en ‘geen ruimte voor interpretatie mogen laten’, zegt Arie Van Hoe, die aan het hoofd van de juridische dienst staat. ‘Veel concepten zijn algemeen geformuleerd – zoals inbreuken op de privacy en tegen de vrijheid van godsdienst. Die zijn niet alleen moeilijk in kaart te brengen, maar ook moeilijk te beïnvloeden als onderneming. Er zal over gewaakt moeten worden dat de rechtszekerheid niet in gedrang komt.’ Het VBO noemt de ambities van de Commissie ‘lovenswaardig’. ‘Maatschappelijke verantwoordelijkheid stopt niet aan de landsgrenzen’, zegt Van Hoe. ‘En we zijn blij dat de regels Europees gelijk worden getrokken. Maar de verplichtingen moeten proportioneel en haalbaar zijn. Toezicht op schendingen van mensenrechten en schade aan het milieu blijft in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de overheden.’

Over welke bedrijven gaat het?

In een eerste fase zouden de ­regels alleen gelden voor Europese ondernemingen met minstens 500 werknemers en een wereldwijde minimumomzet (netto) van 150 miljoen euro. Voor niet-Europese bedrijven, die hier wel voldoende activiteiten hebben, geldt alleen de omzet.

Twee jaar later worden de ­regels uitgebreid naar bedrijven met 250 werknemers of meer en wereldwijde netto-omzet van minstens 40 miljoen, die actief zijn in sectoren met een hoog ­risico op mensenrechtenschendingen of milieuschade, zoals landbouw, textiel en mijnbouw.

In de praktijk vallen maar 13.000 Europese bedrijven en 4.000 ondernemingen van ­buiten de Unie onder de nieuwe regels, goed voor 1 procent van alle bedrijven. Kmo’s worden uitgesloten, en ontlast van de extra verplichtingen. ‘In principe gaat het maar om een beperkt aantal Belgische ondernemingen’, zegt Arie Van Hoe van het VBO. ‘Maar zij worden wel verantwoordelijk gesteld voor toeleveranciers en onderaannemingen, ook in ­België. Op die manier kan de ­impact toch ook bij kleinere ­bedrijven voelbaar zijn.’

DELBEKE, K. Bedrijven kunnen lot van Bengaalse textielarbeider niet langer negeren. De Standaard, 25 februari 2022, 22.
E-mail Print kopieer
Copyright © 2024 Pelckmans maakt een deel uit van Pelckmans uitgevers
mens en samenleving logo