‘Werkgevers moeten afstappen van het beeld van de ideale werknemer’

De VDAB staat voor de grootste uitdaging uit zijn geschiedenis: mensen activeren die niet naar werk zoeken. ‘Werknemers zijn ouder, hebben een beperking, worstelen met de taal of zijn korter geschoold, dat is het nieuwe normaal.’

Een van de basisopdrachten van de Vlaamse regering is meer ­mensen aan het werk krijgen. Cruciaal daarin is de rol van de VDAB. Als loopbaanregisseur is hij gefaald, zei voormalig ­Minister van Werk Hilde Crevits (CD&V). De Standaard sprak voor het eerst met de top van de Vlaamse arbeidsdienst: gedelegeerd bestuurder Wim Adriaens en kersvers voorzitter van de Raad van Bestuur ­Elke Jeurissen.

Meer langdurig zieken, huis­vrouwen en -mannen, én 60-plussers moeten aan de slag om een werkzaamheidsgraad van 80 ­% te halen.
Die doel­stelling lijkt heel ver weg.

Wim Adriaens: ‘Laten we zeggen dat het niet onbelangrijk is te ­benadrukken dat de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen nog nooit zo hoog is geweest: er waren nog nooit zo weinig werkzoekenden en nog nooit zo veel mensen aan de slag. Dus we zijn op de goede weg. Natuurlijk is het nu zaak om die moeilijkere groepen ook aan het werk te krijgen. Maar dat vraagt een andere manier van werken.’

Elke Jeurissen: ‘Onze traditionele rol was mensen die al ingeschreven zijn als werkzoekende, naar werk te leiden. Dat doet de VDAB heel goed. Het aansporen van mensen om zich in te schrijven is een heel andere opdracht. Dat is die rol van regisseur, die een stuk moeilijker is, en die we niet alleen kunnen vervullen. Daarom werken we samen met partners zoals de OCMW’s, lokale overheden, en organisaties die dat wel weten.’

Meer steunen op externe partners, zegt u. Het Rekenhof maakte brandhout van die tactiek.
De samenwerkingsverbanden waren juridisch wankel en niet efficiënt.

Adriaens: ‘Er zijn inderdaad een aantal zaken die we juridisch ­hebben moeten scherpstellen, maar we zijn een beetje het slachtoffer geworden van wat ik het voluntarisme van de VDAB noem: er is een niche die moest worden aangepakt en dus vielen we terug op onze vertrouwde partners. Het voordeel aan dat rapport was dat we die groei­pijnen konden meemaken en in onze nieuwe rol konden groeien.’

Jeurissen: ‘Ook onze partners krijgen nu een andere rol. Zij ­worstelen nu óók om mensen in te schrijven die moeilijker te ­bereiken zijn. Als het gemakkelijk was, hadden de privéspelers hen al wel gevonden.’

Voormalig Minister van Werk ­Hilde Crevits (CD&V) opperde ­onder meer het idee om bussen te sturen naar huisvrouwen met een migratieachtergrond. Een goed idee?

Jeurissen: ‘Eerlijk, ik vind dat heel beledigend. Ik ken veel vrouwen met migratieroots die fantastische jobs hebben in leiding­gevende functies. Zulke etiketten plakken, vind ik heel moeilijk.’

Adriaens: ‘Ik begrijp het idee achter de bussen, maar we zien dat huis-aan-huisbezoeken niet werken. Dat is te indringend. Meer en meer zien we dat ook werk­gevers bereid moeten zijn om het werk aan te passen aan de ­mensen, en niet alleen de ­persoon aan de job. Werkgevers moeten mee zijn in dat verhaal.’

Schuif je de verantwoordelijkheid dan niet af op de werkgevers?

Jeurissen: ‘Dat het moeilijk is, ­weten we allemaal. Ook zij ­beseffen dat ze moeten afstappen van het beeld van het ideale ­diploma, de perfecte talenkennis en uitgebreide ervaring. En ze doen dat ook, want de pijn is groot genoeg. Het is hoopgevend dat het Voka stelt dat inclusie een van hun prioriteiten is.’

Meer dan de helft heeft moeite om de juiste profielen te vinden. De war for talent woedt in België het hevigst.

Adriaens: ‘Wij zeggen vandaag dat je breder moet kijken: rekruteren is investeren in mensen. En dat is nodig: 86 procent van de werkzoekenden valt in een ­bepaalde doelgroep. Ze zijn ­ouder, korter geschoold, worstelen met de taal of hebben een beperking. Dat is het nieuwe normaal. Als een werkgever zegt: “ik zoek ­iemand die op mij lijkt”, dan ­zeggen wij: “als je er zo naar kijkt, zal je niemand vinden”. We geven hun een realiteitsdouche. Het is zoals de minister zegt: een witte raaf draagt soms een donkere mantel.’

Maar het geduld raakt op. Vorig jaar richtte de stad Antwerpen ­samen met de VDAB het ­Innovatiecentrum Werk op. ­Waarom lukt het niet alleen?

Adriaens: ‘Dat is de essentie van regisseur zijn: dat je genoeg ruimte laat aan partners om samen onze doelen te realiseren. En als lokale besturen investeren in de diverse samenleving, dan vind ik dat geweldig. Ik wil een lerende organisatie zijn die dingen ­probeert. Stel dat we over vier jaar zeggen “we hebben die dingen ­geprobeerd, er is niks gelukt, maar we hebben wel veel geleerd”, dan is dat voor mij ook een goede uitkomst. Daar gaat het om. We spelen een pioniersrol en hopelijk krijgen we de komende jaren ook de ruimte om die in te ­vullen.’

Hoe is de samenwerking met het federale niveau?

Adriaens: ‘Die is goed, maar kan beter. We hebben te kampen met grote verschillen op de arbeidsmarkt: in Brussel zijn er veel kort geschoolden, in Wallonië veel langdurig werklozen, en in Vlaanderen zitten we met heel weinig werkzoekenden en proberen we net meer mensen te activeren. Daar heb je verschillende hef­bomen nodig. We hebben dus nood aan een asymmetrisch ­beleid, maar dat is geen evidentie.’

Minister van Werk Jo Brouns (CD&V) zei onlangs dat de VDAB meer uit zijn kot moet komen en niet op kantoor moet zitten ­wachten op telefoontjes.

Adriaens: ‘Dat werd gezien als een uithaal, maar Jo steunt ons net in onze aanpak om naar ­buiten te komen en te zeggen “oké, we gaan zo veel mogelijk mensen bereiken”. Zijn uitspraak was een bevestiging van onze strategie.’

Maak dat eens concreet: hoe ­bereikt u dan die groepen die niet op zoek zijn naar werk?

Jeurissen: ‘We moeten eerst echt op zoek naar de juiste partners. Wie bereikt die groep van ­vrouwen met migratieroots die niet aan het werk is? Die bereiken vooral elkaar en praten met ­elkaar. Ze kennen de dienst­verlening van de VDAB niet ­genoeg. Maar: de kanalen die je gebruikt, zijn maar één element van de puzzel. De verhalen die je vertelt over die groep, zijn nog veel belangrijker.’

Hoezo?

Jeurissen: ‘België staat hoog op de EU gender equality ranking, maar op één indicator scoren we nog altijd heel slecht: het klassieke rollenpatroon thuis, of je nu migratieroots hebt of niet. Heel vaak is dat de drempel. Dáár moet je dus verhalen over vertellen. Hoe was het om te gaan werken bij die werkgever? Hoe wist ze dat te combineren met haar kinderen? Met haar partner? Hetzelfde verhaal geldt voor laaggeschoolde jongeren. Zij zijn vaak geïnspireerd door iemand die dan toch aan de slag is geraakt. Mensen ­geloven vooral anderen in een ­gelijkaardige situatie. We moeten af van het algemene ­verhaal dat iedereen moet gaan werken, omdat we onze samen­leving moeten financieren. Dat is waar, maar overtuigt niet.’

Goed, maar komt dat besef niet laat? Zouden zulke partners al niet gevonden moeten zijn?

Jeurissen: ‘We hebben misschien niet genoeg aandacht geschonken aan het bereik van ons netwerk. Daarom bespreken we dat nu elke maand met de Raad van Bestuur. Stilaan moeten we dan ook ­durven te benoemen wat onze ambities zijn per groep: voor de langdurig zieken, voor mensen met een beperking, laag­geschoolde jongeren, enzovoort: hoeveel mensen willen aan de slag, tegen wanneer, en wie is daarvoor verantwoordelijk.’

Stelt u dan quota voor per groep?

Jeurissen: ‘Ik denk dat je het ­management een bedrijf moet ­laten runnen. Het is niet aan de VDAB om te zeggen hoe zij dat moeten doen. Het gaat hier wel over een collectieve verantwoordelijkheid. Bedrijven moeten veel gevoeliger zijn voor de noden van het individu. Daarbij is het ­belangrijk om te zeggen dat we nu al verandering zien: werk­gevers die bijvoorbeeld co-ouders flexibele uren laten werken.’

Adriaens: ‘Nog over die verantwoordelijkheid: we proberen ­samen te werken met partners die meer aan het stuur zitten, zoals het Riziv, artsen en lokale besturen, om de langdurig zieken te ­bereiken. Wij kunnen niet om de privacywetgeving heen.’

Dus het telefoontje na drie ­maanden ziekte waar Crevits over sprak, is uit den boze?

Adriaens: ‘We hebben hun gegevens inderdaad niet altijd. Daarvoor zijn we afhankelijk van het Riziv. Maar los van zulke ideeën, moeten we de obstakels weg­werken voor de langdurig zieken die al bij ons ingeschreven zijn. Zij moeten sneller goedkeuring kunnen krijgen van hun begeleidende arts om een opleiding bij ons te volgen. Wel proberen we in te spelen op opportuniteiten: de persoonlijke gegevens van de mensen die gebruikmaakten van het systeem van tijdelijke werkloosheid tijdens corona, hebben we opgevraagd om hen later ­sneller te bereiken.’

Jeurissen: ‘Ik maak soms de vergelijking met LinkedIn. Die ­organisatie runnen, is veel ­gemakkelijker dan wat wij doen. Mensen schrijven zich in online, geven al hun data af, en het ­matching algoritme doet de rest. Dat kunnen wij niet.’

Nochtans: er werken 5.000 ­mensen bij jullie, naast de talloze partners. Dat is niet niks. Kan dat niet efficiënter?

Adriaens: ‘Nee, er passeren jaarlijks 380.000 mensen bij ons. Dat is heel veel. En waarom zou je niet willen rekenen op de expertise van partners?’

Na het rapport van het Rekenhof oordeelde Crevits dat de VDAB er de voorbije 15 jaar niet in slaagde om zijn rol als regisseur van
de ­arbeidsmarkt op te nemen. Welke lessen trokken jullie daaruit?

Adriaens: ‘Ik was het niet helemaal eens met die analyse. We hebben onze resultaten te weinig gedocumenteerd en zijn nu systemen aan het bouwen om dat gestructureerder te doen. In die zin waren we geen slechte regisseur, maar misschien wel een die niet volwassen genoeg was.’

Zet uzelf eens een doel. Hoeveel mensen zet u tegen het einde van het jaar aan het werk?

Adriaens: (lacht) ‘Vraagt u me nu om een voorspelling te maken over de uitkomst van de ­Oekraïnecrisis? De doelstelling van die werkzaamheidsgraad van 80 procent is duidelijk en we ­blijven alle kansen grijpen. We staan ook klaar om snel te ­schakelen. Mochten we binnenkort veel faillissementen zien, dan staan we klaar om die ­mensen snel aan een andere job te helpen. Stel dat de krapte ­aanhoudt, dan werken we op het spoor met de lokale partners. Maar wat het wordt, weet ­niemand.’

DE BODE, L. ‘Werkgevers moeten afstappen van het beeld van de ideale werknemer’. De Standaard, 23 september 2022, 14.
E-mail Print kopieer
Copyright © 2024 Pelckmans maakt een deel uit van Pelckmans uitgevers
mens en samenleving logo